facebook lawandmore.nl   instagram lawandmore.nl   linkedin lawandmore.nl   twitter lawandmore.nl

Afspraak

Law and More Logo

Category

Blog

Law & More B.V.
Blog

Wat is een juridische fusie?

Dat een aandelenfusie een overdracht van aandelen van de fuserende ondernemingen betreft, blijkt duidelijk uit de benaming. Ook de term bedrijfsfusie is sprekend omdat bepaalde activa en passiva van een bedrijf worden overgenomen door een ander bedrijf. Het begrip juridische fusie verwijst naar de enige wettelijk gereguleerde fusievorm. Het is echter moeilijk om u bij deze fusie iets voor te stellen indien u niet bekend bent met de wettelijke bepalingen. In dit artikel leggen wij deze wettelijke fusieregeling uit zodat u zich er een goed beeld bij kunt vormen.

Wat houdt een juridische fusie in?

De juridische fusie onderscheidt zich omdat niet alleen aandelen of activa en passiva over gaan, maar het gehele vermogen. Er is sprake van een verkrijgende vennootschap en een of meerdere verdwijnende vennootschappen. Na de fusie gaat het vermogen van de verdwijnende vennootschap(pen) onder algemene titel over op de verkrijgende vennootschap en de verdwijnende vennootschap(pen) houden op te bestaan. De aandeelhouders van de verdwijnende vennootschap(pen) worden van rechtswege aandeelhouder in de verkrijgende vennootschap.

Wat is een juridische fusie?

Omdat een juridische fusie resulteert in een overgang onder algemene titel, gaan alle bezittingen, rechten en plichten van rechtswege over op de verkrijgende onderneming zonder dat hiervoor afzonderlijke transacties vereist zijn. Hieronder vallen over het algemeen ook contracten zoals huur en lease, arbeidsovereenkomsten en vergunningen. Let wel, in sommige contracten staat een uitzondering voor overgang onder algemene titel. Daarom is het aan te raden per contract te bekijken wat de gevolgen en consequenties hierop zijn vanwege de beoogde fusie. Voor meer informatie over de gevolgen van fusie voor de werknemers verwijzen wij u graag naar ons artikel over overgang van onderneming.

Welke rechtsvormen kunnen juridisch fuseren?

Volgens de wet kunnen twee of meer rechtspersonen overgaan tot een juridische fusie. Deze rechtspersonen zijn meestal besloten of naamloze vennootschappen, maar ook stichtingen en verenigingen kunnen fuseren. Hierbij is echter wel van belang dat de vennootschappen wel dezelfde rechtsvorm hebben, indien er andere vennootschappen bij zijn betrokken dan de BV en de NV. Met andere woorden, BV A en NV B kunnen wel juridisch fuseren. Stichting C en BV D kunnen slechts fuseren als ze dezelfde rechtsvorm hebben (bijvoorbeeld Stichting C en Stichting D). Daarom kan het noodzakelijk zijn om de rechtsvorm om te zetten alvorens een fusie mogelijk is.

Wat is de procedure?

Wanneer er dus sprake is van twee dezelfde rechtsvormen (of uitsluitend NV’s en BV’s) kunnen deze juridisch fuseren. Deze procedure gaat als volgt in zijn werk:

  • Fusievoorstel – de procedure start met een fusievoorstel opgesteld door het bestuur van de te fuseren vennootschap. Dit voorstel wordt vervolgens door alle bestuurders ondertekend. Indien er een handtekening ontbreekt, dient de reden hiervoor te worden vermeld.
  • Toelichting – vervolgens dienen de besturen een toelichting bij dit fusievoorstel op te stellen, waar de te verwachten juridische, sociale en economische gevolgen van de fusie in staan vermeld.
  • Deponeren en aankondigen – het voorstel dient te worden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, tezamen met de drie meest recente jaarrekeningen. Bovendien dient de beoogde fusie te worden aangekondigd in een landelijk dagblad.
  • Verzet van schuldeisers – na de aankondiging van de fusie hebben de schuldeisers één maand om tegen de voorgenomen fusie in verzet te komen.
  • Goedkeuring fusie – een maand na aankondiging is het aan de algemene vergadering om het besluit tot fusie te nemen.
  • Realisatie van de fusie – binnen zes maanden na de aankondiging dient de fusie gerealiseerd te worden door de notariële akte te passeren. Binnen de acht dagen die daarop volgen moet de juridische fusie worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Wat zijn de voor- en nadelen?

Hoewel er dus een formele procedure voor de juridische fusie geldt, is een groot voordeel dat dit een redelijk makkelijke vorm is van herstructurering. Het gehele vermogen gaat namelijk over op de verkrijgende vennootschap en de resterende vennootschappen verdwijnen. Daarom wordt deze fusievorm veelvuldig gebruikt binnen concerns. De overdracht onder algemene titel is wel nadelig indien men wel gebruik wilt maken van de mogelijkheid tot “cherry picking”. Niet alleen de lusten van de vennootschap maar ook de lasten zullen bij een juridische fusie mee overgaan. Hier kunnen ook onbekende aansprakelijkheden bij komen kijken. Daarom is het van belang goed stil te staan welke fusievorm het beste bij de fusie die u voor ogen hebt aansluit.

Zoals u heeft kunnen lezen is een juridische fusie anders dan een aandelen- of bedrijfsfusie een wettelijk geregelde procedure, waarbij een volledige juridische samensmelting van vennootschappen plaatsvindt waarin het gehele vermogen van rechtswege overgaat. Twijfelt u of deze fusievorm voor u het meest geschikt is? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in fusies en overnames en adviseren u graag over welke fusie het meest geschikt is voor uw onderneming, wat de gevolgen hiervan zijn voor uw onderneming en welke stappen u hiervoor moet nemen. 

Law & More B.V.
Blog

Scheiden met kinderen: communicatie is een cruciale factor

Als het besluit om te scheiden eenmaal is gevallen, moet er veel worden geregeld en dus worden besproken. Scheidende partners belanden doorgaans in een emotionele rollercoaster, waardoor het maken van redelijke afspraken een lastige zaak is. Het maakt de zaak nog lastiger als er ook kinderen in het spel zijn. Door de kinderen zit u min of meer levenslang aan elkaar vast. U zult geregeld samen afspraken moeten maken. Dit maakt een scheiding met kinderen in alle gevallen emotioneel meer belastend en heeft een grote impact op de kinderen.  Om zo goed mogelijk uit elkaar te gaan is het belangrijk om deze keuzes samen te maken en is een goede communicatie onderling een cruciale factor. Door goede communicatie voorkomt u emotionele schade bij elkaar maar ook bij uw kinderen.

Communiceren met uw ex-partner

We verbreken relaties die we vol verwachting en met de beste intenties waren begonnen. In een relatie heeft u vaak een vast patroon waarmee u op elkaar als partner reageert. Een scheiding is hét moment om dat patroon te doorbreken. En om goed naar uzelf te kijken, want u wilt het in het vervolg anders doen, voor uzelf maar ook voor uw kinderen. Toch komen er soms teleurstellingen en misverstanden. De basis van elke relatie is communicatie. Als we kijken waar het mis gaat in onze communicatie, blijkt dat de mislukkingen meestal niet voortkomen uit de inhoud van het gesprek maar de manier waarop dingen gezegd worden. De ander lijkt u gewoon niet te ‘verstaan’ en voor u het weet zit u weer samen in de oude valkuilen. Het accepteren en verwerken van een scheiding is voor een kind al een zware opgave op zich. Door de slechte communicatie tussen de ex-partners kunnen de kinderen nog meer psychologische problemen ontwikkelen.

Effecten van scheiden op kinderen

Een scheiding is een pijnlijk gebeuren wat vaak gepaard gaat met conflicten. Dit kan zowel lichamelijk als psychologisch de partner, maar ook de kinderen treffen. De meest voorkomend gevolgen van scheiding bij kinderen, zijn een laag zelfbeeld, gedragsproblemen, angsten en sombere gevoelens. Als een scheiding zeer conflictueus en complex is, zijn de gevolgen voor kinderen ook ernstiger. Het ontwikkelen van een veilige hechting met de ouders is voor jonge kinderen een cruciale ontwikkelingstaak. Voor een veilige gehechtheid zijn gunstige omstandigheden nodig, zoals een beschikbare ouder die rust, veiligheid en stabiliteit biedt en vertrouwen geeft. Deze omstandigheden staan onder druk tijdens en na een scheiding. Bij een scheiding is het voor jonge kinderen van belang dat zij de band met de ouders kunnen voortzetten. Hierbij is een veilig contact met beide ouders fundamenteel. Een onveilige gehechtheid kan zorgen voor een verminderd zelfvertrouwen, verminderde veerkracht en gedragsproblemen. De scheiding wordt door kinderen ook vaak ervaren als een stressvolle situatie waar zij zelf geen controle over hebben en geen invloed op kunnen uitoefenen. Bij oncontroleerbare stressvolle situaties zullen kinderen geneigd zijn om (te proberen) het probleem te negeren of te ontkennen en zelfs de vorm aannemen van post-traumatische stress. Ook kan stress leiden tot loyaliteitsconflicten. Loyaliteit is de vanzelfsprekende verbondenheid tussen ouders en kind die ontstaat bij de geboorte waarbij een kind bijna altijd loyaal is aan zijn beide ouders. Bij loyaliteitsconflicten kunnen één of beide ouders een zwaar tegengesteld beroep doen op hun kind. Bij een complexe scheiding kunnen ouders hun kind soms bewust of onbewust dwingen om te kiezen. Dan ontstaat er innerlijk een conflict bij het kind, die van nature loyaal wil zijn aan beide ouders. Moeten kiezen is voor een kind een hopeloze opgave en leidt er regelmatig toe dat hij probeert te schipperen tussen beide ouders. Het kan zijn dat een kind thuiskomt bij de moeder van een weekend bij de vader en tegen vader zegt dat het erg leuk was, maar tegen moeder dat het vreselijk vervelend was. Uit onderzoeken blijkt dat het voor een kind belangrijk is goedkeuring te krijgen van de ene ouder om het bij de andere ouder fijn te hebben. In sommige scheidingen kan zelfs voorkomen dat het kind verantwoordelijk denkt te zijn of wordt (gemaakt) voor het ouderlijk welbevinden. Het kind wordt (en/of voelt zich) geroepen oneigenlijke zorgen op zich te nemen. De bovengenoemde effecten komen veel voor bij een ouderlijke scheiding waarbij veel sprake is van miscommunicatie en spanning tussen de ouders.

Vechtscheiding voorkomen

 Als ouder wilt u het beste voor uw kind, dus alleen dat al is een reden om communicatieproblemen te voorkomen. Hieronder geven wij een aantal tips zodat u goed met uw ex-partner blijft communiceren tijdens de moeilijke periode van uw scheiding:

  • Het is belangrijk om elkaar te blijven zien en face-to-face gesprekken te voeren. Probeer te vermijden om moeilijke beslissingen via WhatsApp of een telefoongesprek te maken.
  • Luister naar de ander (maar kijk naar uzelf!) Luister goed naar de ander en ga alleen in op wat hij of zij zegt. Haal er geen zaken bij die in dit gesprek niet aan de orde zijn.
  • Probeer altijd rustig te blijven en respect voor elkaar te houden. Als u tijdens een gesprek merkt dat de emoties hoog oplopen leg het gesprek dan stil, om het later rustig voort te kunnen zetten.
  • Als u in een gesprek meteen al uw eisen op tafel legt kan dit afschrikkend werken voor uw partner. Probeer daarom rustig één voor één beslissingen te maken over zaken.
  • Zodra u het over een onderwerp heeft, probeer dan altijd uw ex-partner te laten reageren en uit te laten spreken. Zo krijgt u een duidelijk beeld over hoe uw ex-partner over dit onderwerp denkt.
  • Probeer in de gesprekken echt dingen voor elkaar te krijgen in plaats van uw ex-partner zaken te misgunnen. U zult zien dat u met een positieve instelling betere gesprekken zult voeren.
  • Om de gesprekken verder te helpen is het handig om gesloten woorden als ‘altijd’ en ‘nooit’ te vermijden. Zo houdt u een open gesprek en kunt u ook verdere gesprekken goed blijven voeren.
  • Zorg dat u het gesprek in gaat met een goede voorbereiding. Daar hoort bij dat u alvast bedenkt welke zaken voor u ingewikkeld of emotioneel zijn.
  • Spreek met elkaar af dat irritaties direct worden uitgesproken, en niet worden opgepot.
  • Praat over de gesprekken die u voert met de mensen om u heen. Zo heeft u een uitlaatklep voor uw emoties en kunnen zij u helpen om zaken te relativeren of kunnen zij juist verdere tips geven voor toekomstige gesprekken.

Ondersteuning

Er zijn verschillende vormen van hulp mogelijk als de scheiding moeilijk verloopt, buiten de ondersteuning van uw advocaat en/of uw mediator. U kunt bijvoorbeeld ook steun zoeken bij mensen uit uw omgeving, maatschappelijk werkers of lotgenoten. Voor ondersteuning van kinderen zijn er vrijwilligersorganisaties en instanties voor jeugdhulp die begeleiding kunnen bieden. Praten over moeilijke keuzes geeft rust, overzicht en draagt bij aan een positieve houding.

Slot en sleutel

Dat het belang van de kinderen voorop moet staan lijkt een vanzelfsprekendheid, en dus niet het vermelden waard. Maar het kan zelfs een belangrijke sleutel zijn als jullie samen ergens niet uitkomen: denk dan aan wat de kinderen zouden willen? Dat beslecht veel discussies. Herkennen in welk patroon u met elkaar gevangen zit is de eerste stap in het stoppen ermee. Hoe vervolgens te stoppen met zo’n patroon is geen gemakkelijke opgave: dat is topsport en vraagt dat u als ouder kijkt wat er voor de kinderen nodig is én waar uw emoties vandaan komen als u communiceert met uw ex-partner. De snelste weg naar de toekomst is binnendoor: herkennen waardoor u zo geraakt wordt en uzelf de vraag te durven stellen waardoor u op slot gaat en niet meer rationeel kunt overleggen met de andere ouder. En daar ligt meestal ook de sleutel.

Bent u van plan om te gaan scheiden en wilt u alles zo goed mogelijk regelen voor uw kinderen? Of heeft u na de echtscheiding nog problemen? Aarzel dan niet om contact op te nemen met de scheidingsadvocaten van Law & More. Wij adviseren en begeleiden u graag.

Law & More B.V.
Blog

Een klacht indienen over de rechtbank

Het is belangrijk dat u vertrouwen heeft en houdt in de Rechtspraak. Daarom kunt u een klacht indienen als u vindt dat een rechtbank of een rechtbankmedewerker u niet correct heeft behandeld. U stuurt dan een brief naar het bestuur van die rechtbank. Dit moet u binnen 1 jaar na het voorval doen.

Een klacht indienen over de rechtbank

Inhoud klachtenbrief

Als u vindt dat u door een medewerker of een rechter van een rechtbank, het gerechtshof, het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet behandeld bent zoals het hoort, dan kunt u daarover een klacht indienen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als u te lang moet wachten op beantwoording van uw brief of afhandeling van uw zaak. Of als u vindt dat u niet correct te woord bent gestaan door één of meer personen die werken bij de rechtbank of de manier waarop iemand van de rechtbank u heeft aangesproken. Ook kan de klacht over de toon, formulering of vormgeving van brieven of juist niet, te laat, onjuist of onvolledig geven van informatie zijn. In bijna alle gevallen moet de klacht over uzelf gaan. U kunt u niet klagen over de manier waarop de rechtbank een ander heeft behandeld; dat moet die ander zelf doen. Tenzij u een klacht indienen namens iemand over wie u gezag of curatele hebt, bijvoorbeeld uw minderjarige kind of iemand die onder uw curatele staat.

LET OP: Als u het niet eens bent met een uitspraak van de rechter of een beslissing die de rechter tijdens de behandeling van uw zaak heeft genomen, kunt u daarover geen klacht indienen. Dit zou met een ander procedure moeten gebeuren zoals bijvoorbeeld het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak.

Indienen van de klacht

U kunt uw klacht indienen bij de rechtbank waar uw rechtszaak loopt. Dat moet u binnen 1 jaar na het voorval doen. U stuurt uw klacht aan het bestuur van de betreffende rechtbank. Bij de meeste rechtbanken kunt u uw klacht digitaal indienen. Ga hiervoor naar www.rechtspraak.nl en kies in de linker kolom onder het kopje ‘naar de rechter’ voor ‘lk heb een klacht’. Kies de desbetreffende rechtbank en vul het digitale klachtenformulier in. Dit formulier kunt u vervolgens per mail of per gewone post verzenden naar de rechtbank. U kunt uw klacht ook schriftelijk zonder dit formulier bij de rechtbank indienen. Uw brief moet de volgende informatie bevatten:

  • de afdeling of persoon waarover u een klacht heeft;
  • de reden waarom u een klacht indient, wat er precies is gebeurd en wanneer;
  • uw naam, adres en telefoonnummer;
  • uw handtekening;
  • eventueel kopieën van documenten die van belang zijn voor uw klacht.

Afhandeling van de klacht

Na ontvangst van uw klacht wordt eerst bekeken of uw klacht in behandeling kan worden genomen. Als dat niet het geval is, krijgt u daarvan zo snel mogelijk bericht. Het kan ook zijn dat uw klacht bij een andere instantie of andere rechtbank thuishoort. Dan zal de rechtbank uw klacht zo mogelijk doorzenden en u van die doorzending op de hoogte stellen. Als de indruk bestaat dat uw klacht eenvoudig kan worden opgelost, bijvoorbeeld door een (telefonisch) gesprek zal de rechtbank zo spoedig mogelijk contact met u opnemen. Als uw klacht in behandeling wordt genomen is de gang van zaken als volgt:

  • Het bestuur van de rechtbank stelt de persoon of personen over wie u klaagt op de hoogte van uw klacht;
  • U wordt zo nodig verzocht aanvullende informatie over de gebeurtenis te geven;
  • Vervolgens stelt het bestuur van de rechtbank een onderzoek in;
  • In beginsel wordt u in de gelegenheid gesteld uw klacht nader toe te lichten aan het bestuur van de rechtbank of aan een klachtenadviescommissie. De persoon op wie de klacht betrekking heeft zal de klacht nooit zelf behandelen;
  • Tenslotte neemt het bestuur van de rechtbank een besluit. U wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van dit besluit. Dit gebeurt meestal binnen 6 weken.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten voorzien u graag van advies.

Uitspraak in de klimaatzaak tegen Shell 840px image
Blog

Uitspraak in de klimaatzaak tegen Shell

Met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag in de zaak van Milieudefensie tegen Royal Dutch Shell PLC (hierna: ‘RDS’) is een mijlpaal bereikt in de klimaatrechtspraak. Voor Nederland is dit de volgende stap na de baanbrekende bevestiging van de Urgenda uitspraak door de Hoge Raad, waar de staat werd opgelegd haar emissies terug te brengen in overeenstemming met de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs. Voor het eerst wordt nu ook een onderneming zoals RDS verplicht om actie te ondernemen in het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering. Dit artikel zal de hoofdlijnen en gevolgen van deze uitspraak uiteenzetten.

Ontvankelijkheid

Ten eerste is de ontvankelijkheid van de vordering van belang. Voordat een rechtbank inhoudelijk in kan gaan op een civiele vordering dient deze ontvankelijk te zijn. De rechtbank oordeelde enkel dat de collectieve acties die het belang van de huidige en toekomstige generaties Nederlanders dienen ontvankelijk zijn. Deze acties hebben, in tegenstelling tot de acties die het belang van de wereldbevolking dienen, voldoende gelijksoortig belang. De gevolgen die de Nederlandse inwoners namelijk van klimaatverandering zullen ondervinden verschillen namelijk in mindere mate van de een op de ander dan die van de wereldbevolking in zijn geheel. ActionAid behartigt onvoldoende de specifieke belangen van de Nederlandse bevolking behartigt met haar breed geformuleerde mondiale doelstelling. Derhalve werd haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De individuele eisers werden ook niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat deze onvoldoende eigen belang hebben aangetoond om naast de collectieve vordering ontvankelijk te zijn.

Omstandigheden van het geval

Nu een gedeelte van de ingestelde vorderingen wel ontvankelijk is verklaard, kon de rechtbank deze inhoudelijk beoordelen. Om de vordering van Milieudefensie waarin RDS wordt verplicht tot een emissiereductie van netto 45% (2019=0) toe te wijzen, moest de rechtbank eerst vaststellen dat er een dergelijke verplichting op RDS rust. Dit dient te worden beoordeeld op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW waarbij alle omstandigheden van het geval een rol spelen. De omstandigheden die de rechtbank hierin meenam zijn onder andere de volgende. RDS stelt het concernbeleid voor de gehele Shell-groep vast dat vervolgens door de andere vennootschappen binnen het concern wordt uitgevoerd. De Shell-groep is samen met haar toeleveranciers en afnemers verantwoordelijk voor een aanzienlijke uitstoot van CO2, welke groter is dan de uitstoot van een aantal staten waaronder die van Nederland. Deze uitstoot leidt tot klimaatverandering, waarvan Nederlandse inwoners de gevolgen ondervinden (bijvoorbeeld in hun gezondheid, maar ook als een fysiek risico door onder andere de stijging van de zeespiegel).

Mensenrechten

De gevolgen van klimaatverandering die onder andere de Nederlandse inwoners ondervinden raakt hun in hun mensenrechten, waarvan in het bijzonder het recht op leven en het recht op ongestoord gezinsleven. Hoewel mensenrechten in principe gelden tussen burgers en de overheid en er dus geen rechtstreekse verplichting bestaat voor bedrijven, dienen bedrijven deze rechten wel te respecteren. Dit geldt ook indien staten tekortschieten in het beschermen tegen inbreuken. Mensenrechtenrechten die ondernemingen moeten respecteren worden ook omvat in soft law instrumenten zoals de door RDS onderschreven UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De geldende inzichten blijkend uit deze instrumenten leveren een bijdrage aan de interpretatie van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm op basis waarvan een verplichting voor RDS kan worden aangenomen volgens de rechtbank.

Verplichting

De verplichting van bedrijven om mensenrechten te respecteren hangt af van de ernst van de impact van hun activiteiten op de mensenrechten. De rechtbank nam dit bij RDS aan op basis van de hierboven omschreven feiten. Bovendien is het ook van belang voordat een dergelijke verplichting kan worden aangenomen dat een bedrijf voldoende mogelijkheden en invloed heeft om de schending te voorkomen. De rechtbank nam aan dat dit het geval is omdat bedrijven invloed hebben binnen de gehele value chain: zowel binnen het bedrijf/concern zelf door middel van het vormen van beleid als op de afnemers en leveranciers op basis van het aanbod van producten en diensten. Omdat de invloed binnen de onderneming zelf het grootst is geldt hierdoor voor RDS een resultaatsverplichting. Voor de leveranciers en afnemers moet RDS zich inspannen.

Wat de omvang van deze verplichting is beoordeelde de rechtbank als volgt. De geaccepteerde norm voor de opwarming van de aarde beperkt zich volgens het Akkoord van Parijs en de rapporten van het IPCC tot maximaal 1,5 graden Celsius. De gevorderde reductie van 45%, waarbij 2019 als 0 wordt beschouwd, sloot volgens de rechtbank voldoende aan bij de reductiepaden zoals voorgesteld door het IPCC. Derhalve zou dit als reductieverplichting kunnen worden aangenomen. Een dergelijke verplichting kon slechts door de rechtbank worden opgelegd indien RDS in deze verplichting tekortschiet of dreigt tekort te schieten. De rechtbank gaf aan dat dit laatste het geval is, aangezien het concernbeleid onvoldoende concreet is om een dergelijke dreigende schending uit te sluiten.

Beslissing en verweren

Derhalve beval de rechtbank RDS en de andere vennootschappen binnen de Shell-groep het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energie dragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer (Scope 1, 2 en 3) zodanig te beperken of doen beperken dat dit volume aan het eind van het jaar 2030 ten minste zal zijn verminderd met netto 45% in vergelijking met het niveau van het jaar 2019. De verweren van RDS zijn van onvoldoende gewicht om dit bevel te voorkomen. Zo beschouwde de rechtbank het argument van perfecte substitutie, wat inhoudt dat een ander de activiteiten van de Shell-groep over zal nemen als een reductieverplichting wordt opgelegd, onvoldoende bewezen. Daarnaast ontslaat het feit dat RDS niet als enige de verantwoordelijkheid draagt voor klimaatverandering RDS niet van de door de rechtbank aangenomen zwaarwegende inspanningsplicht en verantwoordelijkheden in het beperken van de opwarming van de aarde.

Gevolgen

Hiermee wordt meteen ook duidelijk wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor andere bedrijven. Deze kunnen namelijk, indien zij verantwoordelijk zijn voor een aanmerkelijke hoeveelheid emissies (bijvoorbeeld andere olie- en gasbedrijven), ook voor de rechter worden gedaagd en veroordeeld indien de vennootschap zich met haar beleid onvoldoende inspant om deze emissies te beperken. Dit aansprakelijkheidsrisico vraagt om een aangescherpt emissiereductiebeleid binnen de gehele value chain, dus zowel voor onderneming en het concern zelf als voor de afnemers en toeleveranciers. Voor dit beleid kan een vergelijkbare reductie als de reductieverplichting jegens RDS worden aangehouden.

De baanbrekende uitspraak in de klimaatzaak van Milieudefensie tegen RDS heeft ingrijpende gevolgen, niet alleen voor de Shell-groep maar ook voor andere ondernemingen die een aanzienlijke bijdrage leveren aan klimaatverandering. Desalniettemin kunnen deze gevolgen worden gerechtvaardigd door het urgente belang om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Heeft u nog vragen over deze uitspraak en de eventuele gevolgen voor uw onderneming? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in civiel aansprakelijkheidsrecht en helpen u graag verder.

Law & More B.V.
Blog

Donorovereenkomst: wat moet u weten?

Bij het krijgen van een kind met behulp van een spermadonor komen verschillende aspecten erbij kijken, zoals het vinden van een geschikte donor of het inseminatieproces. Een ander belangrijk aspect in dit kader is de rechtsverhouding tussen de partij die via inseminatie zwanger wil worden, de eventuele partners, een spermadonor en het kind. Een donorovereenkomst is weliswaar niet verplicht is om deze rechtsverhouding te regelen. Echter, de rechtsverhouding tussen de partijen onderling is juridisch complex. Om geschillen in de toekomst te voorkomen en om alle partijen zekerheid te bieden, is het voor alle partijen verstandig om een donorovereenkomst aan te gaan. Een donorovereenkomst zorgt er daarnaast voor dat de afspraken tussen wensouders en spermadonoren duidelijk zijn. Iedere donorovereenkomst is een persoonlijke, doch voor eenieder een belangrijke overeenkomst, omdat hierin ook afspraken over het kind worden gemaakt. Door deze afspraken vast te leggen, zal er ook minder snel onenigheid over de rol van de donor in het leven van het kind ontstaan. Naast de voordelen die donorovereenkomst alle partijen kan bieden, komt in deze blog achtereenvolgens aan bod wat een donorovereenkomst precies inhoudt, welke gegevens daarin worden vermeld en welke concrete afspraken daarin kunnen worden gemaakt.

Wat is een donorovereenkomst?

Een donorcontract of donorovereenkomst is een contract waarin de afspraken tussen de wensouder(s)en een spermadonor worden vastgelegd. Sinds 2014 worden in Nederland twee soorten donorschap onderscheiden: B- en C- donorschap.

B-donorschap houdt in dat een donatie gebeurt door een voor de wensouders onbekende donor van een kliniek. Echter, dit type donoren wordt door klinieken wel geregistreerd bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige bevruchting. Als gevolg van deze registratie hebben de verwekte kinderen later de mogelijkheid om zijn of haar afkomst te achterhalen. Op het moment dat het verwekte kind de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, kan hij of zij een aantal basisgegevens over dit type donor opvragen. De basisgegevens zien bijvoorbeeld op uiterlijk, beroep, burgerlijke stand gezinssamenstelling en karaktertrekken zoals de donor die opgaf op het moment van de donatie. Op het moment dat het verwekte kind de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kunnen door hem of haar ook de (overige) persoonsgegevens van dit type donor worden opgevraagd.

C-donorschap betekent daarentegen dat het om een wel voor de wensouders bekende donor gaat. Dit type donor is doorgaans iemand uit de kennissen- of vriendenkring van de wensouders of iemand die de wensouders zelf bijvoorbeeld online hebben gevonden. Dit laatste type donor is ook de donor waarmee de donorovereenkomsten doorgaans worden gesloten. Het grote voordeel bij dit type donor is namelijk dat de wensouders de donor en dus ook zijn eigenschappen kennen. Bovendien is er geen wachtlijst en kan de inseminatie snel verlopen. Wel is het belangrijk om met deze type donor heel goede afspraken te maken en deze vast te leggen. Een donorovereenkomst kan vooraf namelijk verheldering bieden bij vragen of onduidelijkheden. Mocht er ooit een rechtszaak aan de orde zijn, dan toont een dergelijke overeenkomst achteraf aan wat de gemaakte afspraken zijn die de personen met elkaar zijn overeengekomen en welke intenties partijen hadden ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst. Om juridische conflicten en procedures met de donor te voorkomen, is het daarom aan te raden om in een vroeg stadium van de procedure juridische bijstand te vragen van een advocaat om de donorovereenkomst op te stellen.

Wat wordt er vermeld in een donorovereenkomst?

Veelal wordt er in de donorovereenkomst het volgende vastgelegd:

  • NAW-gegevens donor
  • NAW-gegevens wensouder(s)
  • Afspraken omtrent de spermadonaties zoals duur, communicatie en omgang
  • Medische aspecten zoals onderzoek naar erfelijke afwijkingen
  • Toestemming inzage medische gegevens
  • Eventuele vergoedingen. Vaak zijn dit reiskosten en kosten voor medische onderzoeken van de donor.
  • Rechten en plichten van de donor.
  • Anonimiteit en privacy rechten
  • Aansprakelijkheid beide partijen
  • Overige bepalingen bij wijziging van de situatie

Juridische rechten en plichten m.b.t. het kind

Als het gaat om het verwekte kind, heeft een onbekende donor doorgaans geen juridische rol. Zo kan een donor bijvoorbeeld niet afdwingen dat hij wettelijk gezien de ouder van het verwekte kind wordt. Dat neemt niet weg dat het onder omstandigheden mogelijk blijft voor de donor om juridisch ouder te worden van het kind. De enige weg voor de donor voor het juridisch ouderschap is overigens door erkenning van het verwekte kind. Daartoe is echter wel de toestemming van de wensouder vereist. Heeft het verwekte kind al twee juridische ouders, dan is het voor de donor niet mogelijk om het verwekte kind te erkennen, ook niet met toestemming. Bij een bekende donor liggen de rechten anders. In dat geval kan bijvoorbeeld ook een bezoekregeling en alimentatie een rol gaan spelen. Het is daarom verstandig voor de wensouders om de volgende punten met de donor te bespreken en vast te leggen:

Juridische ouderschap. Door dit onderwerp met de donor bespreken, kunnen de wensouders voorkomen dat zij en het verwekte kind uiteindelijk worden verrast door het feit dat de donor het verwekte kind als eigen wil erkennen en derhalve juridische ouder daarvan wil zijn. Belangrijk is daarom om de donor vooraf te vragen of hij een kind ook zou willen erkennen en/of gezag zou willen hebben. Om discussie achteraf te voorkomen is het verstandig om hetgeen op dit punt tussen de donor en de wensouders is besproken eveneens duidelijk vast te leggen in de donorovereenkomst. In die zin beschermt de donorovereenkomst ook het juridische ouderschap van de wensouder(s).

Omgang en voogdij. Dit is een ander belangrijk onderdeel dat bespreking vooraf door de wensouders en de donor verdient in de donorovereenkomst. Daarin kan meer specifiek worden geregeld of er contact tussen de spermadonor en het kind zal zijn. Mocht hier sprake van zijn dan kan in de donorovereenkomst ook worden opgenomen onder welke omstandigheden dit gebeurt. Anders kan daarmee worden voorkomen dat het verwekte kind daar later (ongewenst) mee wordt verrast. In de praktijk zijn er verschillen de afspraken die wensouders en spermadonoren met elkaar maken. De ene spermadonor zal iedere maand of kwartaal contact met het kind hebben, en de andere spermadonor zal het kind pas ontmoeten zodra het zestien is. Uiteindelijk is het aan de donor en de wensouders om hierover samen uit te komen.

Kinderalimentatie. Wanneer in de donorovereenkomst duidelijk wordt vastgelegd dat donor slechts zijn zaad doneert aan de wensouders, dat wil zeggen niets meer dan ter beschikking stelt voor kunstmatige inseminatie, hoeft de donor geen kinderalimentatie te betalen. In dat geval is hij immers geen verwekker. Gebeurt dat niet, dan is het mogelijk dat de donor wel als verwekker wordt gezien en via een vaderschapsactie als juridisch vader wordt aangewezen, die wel tot alimentatie zal worden verplicht. Dit maakt dat de donorovereenkomst niet alleen voor de wensouder(s) van belang is, maar zeker ook voor de donor. Met de donorovereenkomst kan de donor namelijk bewijzen dat hij donor is, wat ervoor zorgt dat de wensouder(s) laten geen alimentatie kunnen eisen.

Donorovereenkomst opstellen, controleren of aanpassen

Heeft u al een donorovereenkomst en zijn er omstandigheden die voor u of voor de donor zijn veranderd? Dan kan het verstandig zijn om de donorovereenkomst aan te passen. Denk hierbij aan een verhuizing, die gevolgen heeft voor de bezoekregeling. Of een verandering van inkomen, waardoor herziening van alimentatie nodig is. Als u de overeenkomst op tijd wijzigt en afspraken maakt waar beide partijen achter staan, vergroot u de kans stabiele en rustige leven, niet alleen voor uw zelf, maar ook voor het kind.

Blijven de omstandigheden voor u ongewijzigd? Ook dan kan het verstandig zijn om uw donorovereenkomst te laten controleren door een juridisch specialist. Bij Law & More begrijpen wij dat iedere situatie anders is. Daarom hanteren wij een persoonlijke aanpak. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van familierecht en kunnen samen met u uw situatie bekijken en bepalen of de donorovereenkomst eventuele aanpassing verdient.

Wilt u onder begeleiding van een deskundige familierechtadvocaat een donorovereenkomst opstellen? Ook dan staat Law & More voor u klaar. Onze advocaten kunnen u verder ook voorzien van juridische bijstand of advies als er sprake is van een geschil tussen de wensouders en de donor. Heeft u nog andere vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met Law & More, wij helpen u graag verder.

Lawanmore B.V. - The Netherlands - Law Firm
Blog

Overgang van Onderneming

Als je van plan bent een onderneming aan een ander over te dragen of juist van een ander over te nemen, kun je je af vragen of deze overname ook geldt ten aanzien van het personeel. Afhankelijk van de reden waarom het bedrijf wordt overgenomen en hoe deze overname wordt uitgevoerd, kan dit namelijk wel of niet wenselijk zijn. Wordt een bedrijfsonderdeel bijvoorbeeld overgenomen door een bedrijf dat hier weinig ervaring mee heeft? In dat geval kan het fijn om de gespecialiseerde werknemers over te nemen en deze hun normale gang van zaken in feite kunnen voorzetten. Is daarentegen sprake een fusie van twee vergelijkbare bedrijven om kosten te besparen? Dan kunnen bepaalde werknemers minder wenselijk zijn, omdat sommige functies reeds vervuld zijn en ook op loonkosten flink bespaard kan worden. Of de werknemers over dienen te worden genomen is afhankelijk van de toepasselijkheid van de regeling omtrent de ‘overgang van onderneming’. In dit artikel leggen wij uit wanneer er hiervan sprake is en wat de gevolgen hiervan zijn.

Overgang van Onderneming

Wanneer is er sprake van overgang van onderneming?

Wanneer er sprake is van overgang van onderneming volgt uit artikel 7:662 BW. Hierin wordt gesteld dat er sprake moet zijn van een overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Een economische eenheid is “een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit”. Aangezien overnames in de praktijk zeer divers uitgevoerd worden biedt deze wettelijke definitie niet direct een duidelijk handvat. De interpretatie hiervan hangt dan ook  sterk af van de omstandigheden van het geval.

Rechters zijn over het algemeen vrij ruim in de interpretatie van overgang van onderneming aangezien ons wettelijk systeem een groot belang toekent aan de bescherming van werknemers. Op basis van de bestaande jurisprudentie kan daarom geoordeeld worden dat de laatste zinsnede ‘een economische eenheid die haar identiteit behoudt’ het belangrijkst is. Het gaat hier veelal over een duurzame overname van een onderdeel van het bedrijf en de bijbehorende activa, handelsnamen, administratie en uiteraard het personeel. Indien het slechts om een individueel aspect hiervan gaat is er doorgaans geen sprake van overgang van onderneming, tenzij dit aspect bepalend is voor de identiteit van de onderneming.

Kortom: doorgaans is er sprake van overgang van onderneming zodra de overname een compleet onderdeel van een bedrijf beslaat met als doel het uitvoeren van een economische activiteit, hetgeen bovendien gekenmerkt wordt door een eigen identiteit die na de overname behouden blijft. Derhalve is er bij een overdracht van een (gedeelte van een onderneming) met een niet-tijdelijk karakter al snel sprake van overgang van onderneming. Een geval waarin er uitdrukkelijk geen sprake is van overgang van onderneming is een aandelenfusie. Hierbij blijven de werknemers namelijk in dienst bij dezelfde vennootschap omdat enkel een wijziging plaatsvindt in de identiteit van de aandeelhouder(s).

Gevolgen van overgang van onderneming

Als er sprake van overgang van onderneming is gaat in beginsel al het personeel over dat deel uitmaakt van de economische activiteit onder de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst en cao die bij de eerdere werkgever van kracht was. Het is derhalve niet nodig om een nieuwe arbeidsovereenkomst te sluiten. Dit geldt ook indien partijen zich niet bewust zijn van de toepassing van overgang van onderneming en voor de werknemers waarvan de overnemer zich niet bewust was op het moment van overname. De nieuwe werkgever mag de werknemers niet vanwege de overgang van onderneming ontslaan. Ook is de eerdere werkgever naast de nieuwe werkgever nog één jaar aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die voor de overgang van de onderneming zijn ontstaan.

Niet alle arbeidsvoorwaarden gaan over naar de nieuwe werkgever. De pensioenregeling is hiervan uitgezonderd. Dit houdt in dat de werkgever bij de nieuwe werknemers de zelfde pensioenregeling mag hanteren als bij zijn zittende werknemers indien dit tijdig wordt verklaard voor de overgang. Deze gevolgen gelden voor alle werknemers waarmee de overdrager van de onderneming op het moment van de overdracht bij de overdrager in dienst zijn. Zo ook voor arbeidsongeschikte, zieke en tijdelijke werknemers. Indien de werknemer niet wilt overgaan met de onderneming kan deze uitdrukkelijk verklaren dat deze de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen. Het is wel mogelijk om na de overgang van de onderneming over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. De oude arbeidsvoorwaarden moeten echter eerst zijn overgegaan naar de nieuwe werkgever, voordat dit mogelijk is.

In dit artikel wordt beschreven dat er al snel sprake is van overgang van onderneming. Hiervan is namelijk al sprake een economische eenheid van een onderneming voor een niet tijdelijke duur wordt overgenomen door een ander, waarbij de identiteit van de activiteit behouden wordt. Als gevolg van de regeling omtrent overgang van onderneming moet de persoon die overneemt de werknemers van (het deel van) de overgedragen onderneming ondernemen onder de voor hun reeds geldende arbeidsvoorwaarden. De nieuwe werkgever mag de werknemers vanwege de overgang van de onderneming dus niet ontslaan. Wilt u meer weten over overgang van onderneming en of deze regeling van toepassing is? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in ondernemingsrecht en arbeidsrecht en helpen u graag verder!

De licentieovereenkomst
Blog

De licentieovereenkomst

Intellectuele eigendomsrechten heb je om je creaties en ideeën te beschermen tegen ongeoorloofd gebruik door derden. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als je je creatie wilt commercialiseren, kun je echter wel willen dat anderen hier gebruik van kunnen maken. Hoe ver wil je hun gebruiksrechten toekennen? Mag de derde bijvoorbeeld de tekst waarop je een auteursrecht hebt vertalen, inkorten of aanpassen? Of jouw geoctrooieerde uitvinding verbeteren? De licentieovereenkomst is een passend juridisch middel om elkaars rechten en plichten ten aanzien van het gebruik en de exploitatie van intellectueel eigendom vast te leggen. Dit artikel legt uit wat de licentieovereenkomst precies inhoudt, welke soorten er zijn en wat je erin vastlegt.

De licentieovereenkomst

Intellectueel eigendom en de licentie

Het resultaat van geestelijke arbeid zijn intellectuele eigendomsrechten. Hier bestaan verschillende soorten van welke van aard, omgang en duur verschillen. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan auteursrechten, merkenrechten, patenten, octrooien en handelsnamen. Deze rechten zijn zogeheten exclusieve rechten, wat inhoudt dat derden enkel gebruik mogen maken met toestemming van degene die de rechten houdt. Hiermee kun je dus uitgewerkte ideeën en creatieve concepten beschermen. Een manier om toestemming tot gebruik te verlenen aan derden is door het geven van een licentie. Deze kan vormvrij worden gegeven, dus zowel mondeling als schriftelijk. Aan te raden is om deze schriftelijk vast te leggen in een licentieovereenkomst. Bij een exclusieve auteursrechtlicentie is dit zelfs wettelijk verplicht. Een schriftelijke licentie is bovendien in te schrijven in de registers en wenselijk in geval van geschillen en onduidelijkheden wat betreft de inhoud van de licentie.

De inhoud van de licentieovereenkomst

Een licentieovereenkomst wordt gesloten tussen de licentiegever (de houder van een intellectueel eigendomsrecht) en de licentienemer (degene die de licentie verkrijgt). De kern van de overeenkomst is dat de licentienemer gebruik mag maken van het exclusieve recht van de licentiegever binnen de in de overeenkomst gestelde voorwaarden. Zolang de licentienemer zich aan deze voorwaarden houdt, zal de licentiegever zijn rechten niet tegen hem inroepen. Inhoudelijk valt er dus veel te regelen om het gebruik van de licentienemer te begrenzen op basis van de grenzen van de licentiegever. Deze paragraaf benoemt enkele aspecten die vastgelegd kunnen worden in een licentieovereenkomst.

Partijen, toepassingsgebied en duur

Ten eerste is het van belang de partijen aan te duiden in de licentieovereenkomst. Het is hierbij van belang goed stil te staan bij wie gebruik mag maken van de licentie als het om een groepsvennootschap gaat. Bovendien moeten de partijen met hun volledige statutaire namen worden aangeduid. Daarnaast moet het toepassingsgebied uitgebreid worden beschreven. Ten eerste is daarbij van belang om het object waar de licentie betrekking op heeft goed af te bakenen. Gaat het bijvoorbeeld slechts om de handelsnaam of ook om de software? Een beschrijving van het intellectueel eigendomsrecht in de overeenkomst is derhalve raadzaam, alsmede bijvoorbeeld het aanvraag- en/of publicatienummer indien het een octrooi of merk betreft. Ten tweede is van belang hoe dit object gebruikt mag worden. Mag de licentienemer sub-licenties vertrekken of het intellectuele eigendomsrecht exploiteren door deze te benutten in producten of diensten? Ten derde dient ook het territorium (bijvoorbeeld Nederland, Benelux, Europa etc.) waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de licentie gespecificeerd te worden. Tot slot moet ook de duur worden afgesproken, welke bepaald of onbepaald kan zijn. Indien het betreffende intellectueel eigendomsrecht een tijdsbeperking kent, dient hier ook rekening mee te worden gehouden.

Soorten licenties

Ook moet de overeenkomst vermelden om wat voor een licentie het gaat. Er bestaan hiervoor verschillende mogelijkheden, waarvan dit de meest gebruikelijke zijn:

  • Exclusief: de licentienemer verkrijgt als enige het recht om het intellectueel eigendomsrecht te gebruiken of exploiteren.
  • Niet-exclusief: de licentiegever kan naast de licentienemer ook andere partijen een licentie verlenen en zelf het intellectueel eigendomsrecht benutten en exploiteren.
  • Sole: een semi-exclusieve licentiesoort waarbij één licentienemer naast de licentiegever het intellectueel eigendomsrecht mag gebruiken en exploiteren.
  • Open: elke geïnteresseerde partij die voldoet aan de voorwaarden krijgt een licentie.

Vaak kan er een hogere vergoeding verkregen worden voor een exclusieve licentie, maar het hangt van de specifieke omstandigheden af of dit een goede keuze is. Een niet-exclusieve licentie kan namelijk meer flexibiliteit bieden. Daarnaast kan een exclusieve licentie weinig nut hebben indien je een exclusieve licentie verleent omdat je verwacht dat de ander jouw idee of concept commercialiseert, maar de licentienemer hier vervolgens niets mee doet. Daarom kun je ook bepaalde verplichtingen aan de licentienemer opleggen met betrekking tot wat hij minimaal met jouw intellectuele eigendomsrechten moet doen. Afhankelijk van de soort licentie is het dus heel belangrijk om de voorwaarden waaronder de licentie verstrekt wordt goed neer te zetten.

Andere aspecten

Tot slot kunnen er nog andere aspecten benoemd worden die in een licentieovereenkomst doorgaans behandeld worden:

  • De vergoeding en de hoogte hiervan. Als er een vergoeding wordt gevraagd kan een vast periodiek bedrag zijn (license fee), royalty’s (bijvoorbeeld een percentage van de omzet) of een eenmalig bedrag (lump sum). Hiervoor dienen termijnen en een regeling voor niet (tijdige) betaling worden afgesproken.
  • Toepasselijk recht, bevoegde rechter of arbitrage/mediation
  • Vertrouwelijke informatie en geheimhouding
  • Regeling omtrent inbreuken. Omdat de licentienemer zelf niet wettelijk gerechtigd is een procedure te starten zonder machtiging daartoe, dient dit in de overeenkomst geregeld te worden indien gewenst.
  • Overdraagbaarheid van de licentie: indien de overdraagbaarheid niet gewenst is door de licentiegever dient dit afgesproken te worden in de overeenkomst.
  • Overdracht van kennis: een licentieovereenkomst kan ook gesloten worden voor knowhow. Dit is vertrouwelijke kennis, meestal technisch van aard, waar geen octrooirecht op zit.
  • Nieuwe ontwikkelingen. Er dienen ook afspraken gemaakt te worden over of nieuwe ontwikkelingen van het intellectueel eigendom ook onder de licentie vallen van de licentienemer. Daarnaast kan het ook zo zijn dat de licentienemer het product verder ontwikkelt en de licentiegever hiervan wilt profiteren. In dat geval kan een niet exclusieve licentie voor de licentiegever van nieuwe ontwikkelingen aan het intellectueel eigendom worden bedongen.

Samengevat, is de licentieovereenkomst een overeenkomst waarin een licentienemer door een licentiegever rechten wordt toegekend ter gebruik en/of exploitatie van intellectuele eigendom. Dit is handig in het geval de licentiegever zijn concept of werk door een ander wenst te commercialiseren. De ene licentieovereenkomst is de andere niet. Het is namelijk een gedetailleerde overeenkomst die kan afwijken qua toepassingsgebied en voorwaarden. Zo kan deze van toepassing zijn op verschillende intellectuele eigendomsrechten en hoe deze gebruikt worden en bestaan er ook verschillen op het gebied van vergoeding en exclusiviteit. Hopelijk heeft u door dit artikel een goed beeld kunnen vormen omtrent de licentieovereenkomst, haar doeleinde en de belangrijkste aspecten van haar inhoud.

Heeft u na het lezen van dit artikel nog vragen over deze overeenkomst? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in intellectueel eigendomsrecht, met name op het gebied van het auteursrecht, merkenrecht, handelsnamen, patenten en octrooien. Wij staan klaar voor al uw vragen en helpen u bovendien graag met het maken van een passende licentieovereenkomst.

Lawanmore B.V. - The Netherlands - Law Firm
Blog

De rol van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis

Naast ons algemene artikel over de Raad van Commissarissen (hierna ‘RvC’) willen wij ook graag aandacht besteden aan de rol van de RvC in crisis tijden. In tijden van crisis is het waarborgen van de continuïteit van de onderneming belangrijker dan ooit, waardoor belangrijke afwegingen moeten worden gemaakt. In het bijzonder met betrekking tot de reserves van de onderneming en de verschillende belangen van de betrokken stakeholders. Is in dit geval een intensievere rol van de RvC gerechtvaardigd of zelfs vereist? Dit is specifiek van belang in de huidige omstandigheden met COVID-19, omdat deze crisis een grote impact heeft op de continuïteit van het bedrijf en dit het doel is dat het bestuur en de RvC dienen te waarborgen. In dit artikel leggen wij uit hoe dit zit in tijden van crisis zoals de huidige coronacrisis. Hieronder vallen zowel tijden van crisistijden die de gehele samenleving raken als kritieke tijden voor de vennootschap zelf (bijv. financiële problemen en overnames).

Wettelijke taak RvC

De rol van de RvC voor de BV en de NV staat vastgelegd in lid 2 van artikel 2:140/250 BW. Deze bepaling luidt: “De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.” Dit artikel zegt behalve de algemene focus van de commissarissen (het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming) niets over wanneer een verscherpt toezicht gerechtvaardigd is.

Nadere specificering van de intensievere rol van de RvC

In de literatuur en jurisprudentie zijn de situaties waarin toezicht dient te worden gehouden wel nader uitgewerkt. De toezichthoudende taak heeft namelijk voornamelijk betrekking op: het functioneren van het bestuur, de strategie van het bedrijf, de financiële situatie, het risico beleid en de compliance met wetgeving. Daarnaast geeft de literatuur enkele speciale omstandigheden die zich kunnen voordoen in tijden van crisis wanneer dergelijk toezicht en advies verscherpt kan worden, bijvoorbeeld:

  • Een slechte financiële situatie
  • Compliance met nieuwe crisis wetgeving
  • Herstructurering
  • Verandering van (risicovolle) strategie
  • Absentie in geval van ziekte

Maar wat houdt dit verscherpt toezicht in? Duidelijk is dat de rol van de RvC verder moet gaan dan enkel het achteraf toetsen van het beleid van het bestuur. Toezicht is nauw verbonden met advisering: wanneer de RvC toezicht houdt op de lange termijn strategie en het beleidsplan van het bestuur, komt men al snel al bij het geven van advies. Hierbij is een progressievere rol bovendien weggelegd voor de RvC, want advies hoeft niet slechts gegeven te worden als het bestuur erom vraagt. Zeker in tijden van crisis is het ontzettend belangrijk om goed bij de les te blijven. Dit kan inhouden dat er wordt getoetst of het beleid en de strategie overeenkomen met de huidige en toekomstige financiële situatie en wettelijke regelgeving, kritisch te kijken naar de wenselijkheid van herstructureringen en hierbij ook het nodige advies uit te brengen. Tot slot is het ook van belang om je eigen morele kompas te gebruiken en ook vooral de menselijke aspecten in te zien buiten de financiële aspecten en risico’s. Hierbij speelt het maatschappelijk beleid van de vennootschap een grote rol, omdat niet alleen de vennootschap maar ook de klanten, werknemers, competitie, leveranciers en wellicht de gehele samenleving getroffen kunnen worden door de crisis.

De grenzen van verscherpt toezicht

Op basis van het bovenstaande is het duidelijk dat in tijden van crisis een intensievere rol van de RvC kan worden verwacht. Echter, wat zijn hierbij de minimale en maximale grenzen? Het is namelijk belangrijk dat de RvC natuurlijk het juiste niveau van verantwoordelijkheid neemt, maar zit hier dan ook een limiet aan? Mag de RvC bijvoorbeeld de vennootschap ook besturen of is er nog steeds een strikte scheiding van taken waarbij enkel het bestuur verantwoordelijk is voor het bestuur van de vennootschap zoals blijkt uit het BW? In deze paragraaf voorbeelden gegeven van hoe het wel en hoe het niet moet op basis van een aantal procedures bij de Ondernemingskamer (hierna ‘OK’).

OGEM (ECLI:NL:HR:1990:AC1234)

Om enkele voorbeelden aan te halen van hoe een RvC niet moet functioneren worden eerst enkele voorbeelden uit de welbekende OGEM zaak genoemd. In deze zaak ging het om een failliet energie- en bouwbedrijf, waarbij de aandeelhouders in een enquêteprocedure de OK vroegen of er gegronde redenen waren om te twijfelen aan behoorlijk bestuur van de vennootschap. Dit werd bevestigd door de OK:

“De OK heeft in dit verband als vaststaand aangenomen dat de raad van commissarissen ondanks signalen die hem in verschillende vorm bereikten en die hem aanleiding hadden behoren te geven tot het vragen van nadere gegevens, generlei initiatief op dit punt heeft ontwikkeld en niet heeft ingegrepen. Door dit nalaten heeft, aldus de OK, binnen Ogem een besluitvorming kunnen plaatsvinden, die jaarlijks tot aanzienlijke verliezen aanleiding heeft gegeven, welke verliezen uiteindelijk ten minste ƒ 200 miljoen hebben belopen, welke wijze van handelen onzorgvuldig is.

Met dit oordeel heeft de OK tot uitdrukking gebracht dat terzake van de ontwikkeling van bouwprojecten binnen Ogem tal van besluiten zijn genomen, waarbij de raad van commissarissen van Ogem zijn toezichthoudende taak niet of niet naar behoren heeft vervuld, terwijl die besluiten, gelet op de verliezen waartoe deze bouwprojecten hebben geleid, voor Ogem van zeer groot gewicht waren.”

Laurus (ECLI:NL:GHAMS:2003:AM1450)

Een ander voorbeeld van wanbeleid van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis is de Laurus zaak. Hier ging het om een supermarktketen in een reorganisatieproces (‘Operatie Groenland’) waar ongeveer 800 winkels onder een formule geëxploiteerd zouden worden. De financiering van dit proces was overwegend extern, maar men verwachtte dat dit ging lukken met een verkoop van non-core activiteiten. Dit ging echter niet zoals gepland en door de ene na de andere tragedie moet de vennootschap na een virtueel faillissement worden verkocht. Volgens de OK had de RvC actiever moeten optreden omdat het een ambitieus en risicovol project was. Zo hadden ze een voorzitter van de hoofddirectie aangesteld zonder retail ervaring, controle momenten moeten inplannen voor de uitvoering van het businessplan en scherper toezicht moeten toepassen dan bij de voortzetting van een bestendig beleid.

Eneco (ECLI:NL:GHAMS:2018:4108)

In de Eneco zaak was er juist sprake van een andere vorm van wanbeleid. Hier wilden de publieke aandeelhouders (die gezamenlijk een “aandeelhouderscommissie” hadden opgericht) hun aandelen verkopen in het vooruitzicht van een privatisering. Er ontstond frictie tussen de aandeelhouderscommissie enerzijds en de RvC, respectievelijk tussen de aandeelhouderscommissie en het bestuur. De RvC besloot te bemiddelen met de aandeelhouderscommissie zonder het bestuur te raadplegen, waarna zij tot een schikking kwamen. Als gevolg ontstond er nog meer spanning binnen de vennootschap, ditmaal tussen de RvC en het bestuur.

In dit geval oordeelde de Ondernemingskamer dat de handelswijze van de RvC zich teveel op het terrein van de taken van het bestuur begaf. Aangezien in het aandeelhoudersconvenant van Eneco staat dat er samenwerking moest zijn tussen de RvC, het bestuur en de aandeelhouders over de verkoop van de aandelen, had de RvC hier niet zo zelfstandig in mochten beslissen.

Deze zaak geeft dus weer de andere zijde van het spectrum weer: een verwijt heeft niet enkel te maken met passiviteit, maar kan ook betrekking hebben op het aannemen van een te actieve (bestuurlijke) rol. Welke actieve rol is dan wel in omstandigheden van crisis geoorloofd? Dit komt aan bod in de volgende zaak.

Telegraaf Media Groep (ECLI:NL:GHAMS:2017:930)

Deze zaak gaat over de overname van Telegraaf Media Groep NV (hierna ‘TMG’), een welbekend mediabedrijf gericht op nieuws, sport en entertainment. Voor de overname waren er twee kandidaten: Talpa en een consortium van VPE en Mediahuis. Het overnameproces verliep vrij traag met onvoldoende informatievoorziening. Het bestuur richtte zich vooral op Talpa, wat haaks staat op het maximaliseren van waarde van aandeelhouders door het creëren van een level playing field. Aandeelhouders klaagden hierover bij de RvC, welke deze klachten doorgaf aan het bestuur.

Uiteindelijk werd er een strategische commissie gevormd door het bestuur en de voorzitter van de RvC om verdere onderhandelingen te voeren. De voorzitter had een doorslaggevende stem en besloot te onderhandelen met het consortium, omdat het onwaarschijnlijk was dat Talpa nog meerderheidsaandeelhouder zou worden. Het bestuur weigerde een fusieprotocol te ondertekenen en wordt daarom ontslagen door de RvC. In plaats van het bestuur ondertekent de RvC het protocol.

Talpa was het niet eens met het resultaat van de overname, waarnaar zij naar de OK stapte om het beleid van de RvC te onderzoeken. In de ogen van de OK was de handelswijze van de RvC gerechtvaardigd. Hierbij was het met name van belang dat het consortium waarschijnlijk de meerderheidsaandeelhouder zou blijven en de keuze daarom begrijpelijk was. De OK erkende dat de RvC het geduld in het bestuur had verloren. De weigering van het bestuur om het fusieprotocol te ondertekenen was niet in het belang van de vennootschap vanwege de ontstane spanningen binnen de TMG groep. Omdat de RvC goed was blijven communiceren met het bestuur is deze niet buiten zijn taak getreden om het belang van de vennootschap te dienen.

Conclusie

Na de behandeling van deze laatste zaak kan de conclusie worden getrokken dat niet alleen het bestuur, maar ook de RvC een beslissende rol kan spelen in tijden van crisis. Hoewel er geen specifieke jurisprudentie is over de COVID-19 pandemie kan er wel op basis van bovenstaande uitspraken geoordeeld worden dat er een meer dan toetsende rol van de RvC wordt gevraagd zodra de omstandigheden buiten de normale bedrijfsvoering vallen (OGEM & Laurus). De RvC mag daarbij zelfs een beslissende rol aannemen als het belang van de vennootschap gevaar loopt zolang dat zoveel mogelijk in samenwerking met het bestuur gebeurd, hetgeen volgt uit een vergelijking tussen Eneco en TMG.

Heeft u nog vragen over de rol van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn zeer kundig op het gebied van het ondernemingsrecht en staan altijd voor u klaar.

Lawanmore B.V. - The Netherlands - Law Firm
Blog

De Raad van Commissarissen

De Raad van Commissarissen (hierna ‘RvC’) is een orgaan van de BV en de NV dat een toezichthoudende functie heeft op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (art. 2:140/250 lid 2 BW). Het doel van dit artikel is om een algemene uitleg over dit vennootschappelijk orgaan te geven. Ten eerste wordt uitgelegd wanneer een RvC verplicht is en hoe deze ingesteld wordt. Ten tweede wordt er ingegaan op de belangrijkste taken van de RvC. Vervolgens worden enkel wettelijke bevoegdheden van de RvC uitgelegd. Daarna wordt ingegaan op de aangescherpte bevoegdheden van de RvC in de structuurvennootschap. Tot slot volgt er een korte samenvattende conclusie voor dit artikel.

De Raad van Commissarissen

De facultatieve instelling en de vereisten hiervoor

In beginsel is het niet verplicht een RvC in te stellen bij de NV en de BV. Dit is anders indien er sprake is van een structuurvennootschap (zie ook hieronder). Daarnaast kan het ook verplicht zijn in bepaalde sectorale regelgeving (zoals bij banken en verzekeraars krachtens art. 3:19 Wft). Benoeming van commissarissen is slechts mogelijk indien hiervoor een statutaire grondslag is. Het is echter wel mogelijk dat de Ondernemingskamer een commissaris benoemt als bijzondere voorziening en eindvoorziening in de enquêteprocedure, waarvoor een dergelijke grondslag niet vereist is. Indien men kiest voor een facultatieve instelling van de RvC, dient men dit orgaan dus in de statuten op te nemen (bij de oprichting van de vennootschap of later door een statutenwijziging). Dit kan bijvoorbeeld door het orgaan direct in de statuten te creëren of afhankelijk te stellen van een besluit van een vennootschapsorgaan zoals de algemene vergadering van aandeelhouders (‘AVA’). Ook is het mogelijk om de instelling afhankelijk te stellen van een tijdsbepaling (bijv. één jaar na de oprichting van de vennootschap), waarna een aanvullend besluit niet vereist is. In tegenstelling tot het bestuur is het niet mogelijk dat om rechtspersonen aan te stellen als commissarissen.

Commissarissen vs. niet-uitvoerende bestuurders

Naast een RvC in een two-tier (‘dualistische’) boardstructuur is het ook mogelijk te kiezen voor een one-tier (‘monistische’) boardstructuur. In dat geval bestaat het bestuur uit twee soorten bestuurders, namelijk uitvoerende bestuurders (‘executives’) en niet-uitvoerende bestuurders (‘non-executives’). De taken van de niet-uitvoerende bestuurders zijn hetzelfde als die va de commissarissen in de RvC, waardoor dit artikel ook op niet-uitvoerende bestuurders van toepassing is. Soms wordt er gesteld dat er omdat de uitvoerende- en niet-uitvoerende bestuurders in hetzelfde orgaan zitten er een lagere drempel voor aansprakelijkheid van niet-uitvoerende bestuurders is door betere informatievoorziening. Hier zijn echter de meningen over verdeeld en bovendien is het sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is niet mogelijk om zowel niet-uitvoerende bestuurders als een RvC te hebben (art. 2:140/250 lid 1 BW).

Taken van de RvC

De wettelijke taken van de RvC komen neer op toezichthoudende en adviserende taken jegens het bestuur en de algemene gang van zaken (art. 2:140/250 lid 2 BW). Daarnaast heeft de RvC ook een taak als werkgever van het bestuur, omdat de RvC beslist of in ieder geval grote invloed heeft op de selectie, (her)benoeming, schorsing, ontslag, beloning, taakverdeling en ontwikkeling van bestuurders. Daarom wordt in de praktijk ook wel gesproken van een ‘WOK-model’ met betrekking tot de taken van de RvC: Werkgever, Opzichter (toezichthouder) en Klankbord (adviseur). Er is echter geen sprake van een hiërarchische verhouding tussen het bestuur en de RvC. Het zijn twee verschillende vennootschappelijke organen met elk hun eigen taken en bevoegdheden. Hieronder zal dieper worden ingegaan op de kerntaken van de RvC.

Toezichthoudende taak

De toezichthoudende taak houdt in dat de RvC het bestuursbeleid en de algemene gang van zaken in de gaten houdt. Hierbij valt zoal te denken aan de het functioneren van het bestuur, de strategie van de onderneming, de financiële situatie en de bijbehorende verslaggeving, de risico’s van de onderneming, de compliance en het maatschappelijk beleid. Daarnaast strekt het toezicht van de RvC in de moedervennootschap tevens tot het concernbeleid.  Bovendien gaat het niet alleen om toezicht achteraf, maar ook om toetsing van het nog te voeren (lange termijn) beleid (bijvoorbeeld de investerings- of beleidsplannen) naar redelijkheid binnen de grenzen van de bestuursautonomie. Tot slot geldt er een collegiaal toezicht voor commissarissen ten opzichte van elkaar.

Adviserende taak

Daarnaast is er nog de adviserende taak van de RvC, welke ook betrekking heeft op de algemene lijnen van het bestuursbeleid. Dit houdt niet in dat bij elke beslissing vanuit het bestuur een advies verplicht is. Beslissingen maken omtrent dagelijkse gang van zaken behoort namelijk tot de taak van het bestuur. Desalniettemin kan de RvC gevraagd én ongevraagd advies geven. Dit advies dient niet te worden opgevolgd omdat het bestuur, zoals gezegd, autonoom is in haar beslissingen. Desondanks moet het advies van de RvC wel serieus worden opgevolgd naar aanleiding van het gewicht dat de RvC aan het advies toekent.

Niet tot de taken van de RvC behoort de vertegenwoordigingsbevoegdheid. In  beginsel zijn namelijk zowel de RvC als de individuele commissarissen niet bevoegd de BV of NV te vertegenwoordigen (op enkele wettelijke uitzonderingen na). Derhalve kan dit ook niet in de statuten worden opgenomen, tenzij dit volgt uit de wet.

Bevoegdheden van de RvC

Daarnaast heeft de RvC nog enkele wettelijke of statutaire bevoegdheden. Dit zijn enkele belangrijke wettelijke bevoegdheden van de RvC:

  • Schorsingsbevoegdheid van bestuurders, tenzij anders bepaald in de statuten (art. 2:147/257 BW): tijdelijke ontheffing van de bestuurder uit zijn taken en bevoegdheden, zoals deelname aan de besluitvorming en vertegenwoordiging.
  • Nemen van besluiten bij tegenstrijdige belangen van de bestuurders (art. 2:129/239 lid 6 BW).
  • Goedkeuring en ondertekening van een bestuursvoorstel tot fusie of splitsing (art. 2:312/334f lid 4 BW).
  • Goedkeuring van de jaarrekening (art. 2:101/210 lid 1 BW).
  • Bij de beursgenoteerde vennootschap: het naleven, handhaven en openbaar maken van de Corporate Governance structuur van de vennootschap.

De RvC in de structuurvennootschap

Zoals hierboven vermeld is het verplicht om een RvC in te stellen bij de structuurvennootschap. Bovendien heeft deze dan extra wettelijke bevoegdheden, welke ten koste gaan van het gezag van de AVA. Bij het structuurregime heeft de RvC de bevoegdheid om belangrijke besluiten van het bestuur goed te keuren. Daarnaast heeft de RvC de bevoegdheid bij het volledige structuurregime om de bestuurders te benoemen en ontslaan (art. 2:162/272 BW), terwijl dit bij een reguliere vennootschap of beperkte structuurvennootschap tot de bevoegdheid van de AVA behoort (art. 2:155/265 BW). Tot slot wordt de RvC in een structuurvennootschap ook benoemd door de AVA, maar heeft de RvC een wettelijk recht om de commissarissen voor de benoeming voor te dragen (art. 2:158/268 lid 4 BW). Ondanks het feit dat de AVA en de Ondernemingsraad (hierna ‘OR’)  een aanbeveling kunnen doen is de RvC, met uitzondering van de bindende voordracht voor een derde van de RvC door de OR, hier niet aan gebonden. De AVA kan de voordracht met volstrekte meerderheid van de stemmen en indien deze een derde van het kapitaal vertegenwoordigd weigeren.

Conclusie

Hopelijk heeft u met behulp van dit artikel een goed beeld kunnen vormen van de RvC. Samengevat is het dus tenzij er een verplichting volgt uit specifieke wetgeving of wanneer het structuurregime van toepassing is, niet verplicht om een RvC in te stellen. Wilt u dit doen? Dan kan dit op verschillende manieren in de statuten worden opgenomen. In plaats van een RvC kan er bovendien worden gekozen voor een one-tier boardstructuur. De belangrijkste taken van de RvC zijn toezicht en advies, maar daarnaast kan de RvC ook als de werkgever van het bestuur worden gezien. Vele bevoegdheden volgen uit de wet en kunnen uit de statuten volgen waarvan wij de belangrijkste op een rijtje hebben gezet. Tot slot gaven wij aan dat er bij de structuurvennootschap een aantal bevoegdheden van de AVA aan de RvC zijn gegeven en wat deze inhouden.

Heeft u na het lezen van dit artikel nog vragen over de (taken en bevoegdheden) RvC, het instellen daarvan, het monistisch en dualistisch bestuursmodel of de structuurvennootschap? Voor al uw vragen, over dit onderwerp maar ook over vele andere, kunt u terecht bij Law & More. Onze advocaten zijn onder meer gespecialiseerd op het gebied van ondernemingsrecht en staan altijd voor u klaar.

Lawanmore B.V. - The Netherlands - Law Firm
Blog

Het hoe, wat en waarom achter de structuurvennootschap

De structuurvennootschap is een bijzondere vennootschapsvorm die van toepassing kan zijn op de NV en BV (alsmede de coöperatie). Vaak wordt er gedacht dat dit alleen van toepassing is op internationaal opererende concerns met een deel van hun activiteiten in Nederland. Toch hoeft dit niet altijd het geval te zijn; het structuurregime kan sneller van toepassing worden dan dat je verwacht. Is dit iets wat voorkomen moet worden of heeft dit ook zijn voordelen? Dit artikel gaat in op de ins en outs van de structuurvennootschap en stelt je in staat om hieromtrent een goede afweging te maken.

Het doel van de structuurvennootschap

De structuurvennootschap maakte zijn intrede in ons wettelijk systeem vanwege de ontwikkeling die het aandeelhouderschap halverwege de vorige eeuw doormaakte. Waar eerst nog sprake was van langdurig (groot)aandeelhouderschap, werd het (zelfs voor pensioenfondsen) steeds gebruikelijker om kort te investeren in een vennootschap. Omdat hiermee ook de betrokkenheid daalde kon de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna ‘AVA’) minder goed toezicht houden op het bestuur. Dit leidde er voor de wetgever toe om in de jaren ’70 de structuurvennootschap te introduceren: een bijzondere ondernemingsvorm waar verscherpt toezicht wordt gezocht in een balans tussen arbeid en kapitaal. Deze balans wordt beoogd door een aanscherping van de taken en bevoegdheden van de Raad van Commissarissen (hierna ‘RvC’) en door de introductie van een Ondernemingsraad (hierna ‘OR’) ten koste van de macht van de AVA.

Vandaag de dag is deze ontwikkeling in het aandeelhouderschap nog steeds aan de orde. Omdat bij grote ondernemingen de rol van veel aandeelhouders passief is, kan het voorkomen dat een kleine groep aandeelhouders het voortouw neemt in AVA en veel macht uitoefent op het bestuur. De korte duur van het aandeelhouderschap stimuleert een korte termijnvisie waar bij de aandelen zo snel mogelijk in waarde moeten stijgen. Dit is een nauwe visie van het belang van de vennootschap, aangezien de stakeholders van het bedrijf (zoals de werknemers) juist baat hebben bij een lange termijnvisie. De Corporate Governance Code spreekt in dit verband van ‘lange termijn waarde creatie’. Daarom is de structuurvennootschap vandaag de dag nog steeds een belangrijke vennootschapsvorm, die het evenwicht aan stakeholder belangen beoogt te herstellen.

Welke vennootschappen komen in aanmerking voor het structuurregime?

Het structuurregime is niet onmiddellijk verplicht van toepassing. De wet stelt vereisten waar een vennootschap aan moet voldoen alvorens de toepassing na een bepaalde termijn verplicht kan worden (tenzij er sprake is van een vrijstelling, welke hierbeneden besproken worden). Deze vereisten staan vastgelegd in artikel 2:263 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’):

  • Het geplaatst kapitaal van de vennootschap met de reserves, genoemd op de balans inclusief toelichting, bedragen ten minste een bij koninklijk besluit bepaald bedrag (momenteel vastgesteld op €16 miljoen). Hierbij worden ook de ingekochte (maar niet ingetrokken) aandelen gerekend, alsmede alle stille reserves blijkende uit de toelichting.
  • De vennootschap, of een van haar afhankelijke maatschappij, heeft een OR ingesteld op grond van een wettelijke verplichting.
  • Er zijn tenminste 100 werknemers in Nederland in dienst bij de vennootschap en haar afhankelijke maatschappij. Dat de werknemers niet in vaste of fulltime dienst zijn speelt hierbij geen rol.

Wat is een afhankelijke maatschappij?

Een belangrijk begrip uit deze vereisten is de afhankelijke maatschappij. Veelal bestaat er namelijk een misconceptie omtrent het feit dat het structuurregime niet van toepassing is bij de moedermaatschappij, omdat het bijvoorbeeld niet de moeder- is die de OR heeft ingesteld maar de dochtermaatschappij. Daarom is het ook van belang na te gaan of aan bepaalde voorwaarden is voldaan ten aanzien van andere vennootschappen binnen het concern, welke (volgens artikel 2:152/262 BW) een afhankelijke vennootschap zijn indien het gaat om:

  1. een rechtspersoon waaraan de vennootschap of een of meer afhankelijke maatschappijen alleen of samen voor eigen rekening ten minste de helft van het geplaatste kapitaal verschaffen,
  2. een vennootschap waarvan een onderneming in het handelsregister is ingeschreven en waarvoor de vennootschap of een afhankelijke maatschappij als vennote jegens derden volledig aansprakelijk is voor alle schulden.

Vrijwillige toepassing

Tot slot is het mogelijk het (volledige of gemitigeerde) structuurregime vrijwillig toe te passen. Van de hierboven genoemde vereisten is in dat geval enkel het tweede vereiste betreffende de OR van toepassing. Het structuurregime is dan van toepassing zodra het opgenomen staat in de statuten van de vennootschap.

De totstandkoming van de structuurvennootschap

Als de vennootschap aan de hierboven genoemde vereiste voldoet, is deze wettelijk gekwalificeerd als een ‘grote vennootschap’. Hiervan moet melding worden gedaan bij het handelsregister binnen twee maanden na de vaststelling van de jaarrekening door de AVA. Wordt de melding aan het handelsregister verzuimd? Dan is er sprake van een economisch delict. Verder kan elke belanghebbende de rechter verzoeken deze inschrijving te doen verrichten. Indien deze opgave drie jaar onafgebroken in het handelsregister staat, is het structuurregime van toepassing. Op dat moment moeten de statuten gewijzigd zijn om dit regime te faciliteren. De termijn voor de toepassing van het structuurregime begint nog niet te lopen totdat de melding is verricht, zelfs indien de melding verzuimd is. Tussentijds kan de melding doorbroken worden wanneer de vennootschap niet meer aan bovenstaande vereisten voldoet. Wanneer er gemeld wordt dat de vennootschap wel weer voldoet, begint de termijn opnieuw te lopen (tenzij de termijn in eerste instantie ten onrechte gestaakt was).

(Gedeeltelijke) vrijstelling

De meldingsplicht geldt niet in geval er sprake is van een volledige vrijstelling. Indien het structuurregime van toepassing is, houdt deze zonder uitloopperiode op te bestaan. De volgende vrijstellingen volgen uit de wet:

  1. De vennootschap is een afhankelijke maatschappij van een rechtspersoon waarop het volledige of gemitigeerde structuurregime van toepassing is. Met andere woorden: de dochter krijgt vrijstelling indien het (gemitigeerd) structuurregime van toepassing is op de moeder, maar omgekeerd leidt dit niet tot een vrijstelling voor de moeder.
  2. De vennootschap fungeert als beheer- en financieringsmaatschappij in een internationaal concern, behoudens de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn.
  3. Een vennootschap waarin minimaal de helft van het geplaatste kapitaal volgens een joint venture wordt deelgenomen door minimaal twee aan het structuurregime onderworpen rechtspersonen.
  4. De dienstverlenende vennootschap is een internationaal concern.

Daarnaast is er ook nog sprake van een gemitigeerd of verzwakt structuurregime voor internationale concerns, waarbij de RvC niet bevoegd is tot benoeming of ontslaan van de bestuurders. De reden hiervoor is dat de eenheid en het daarin gevoerde beleid binnen het concern met een structuurvennootschap verbroken wordt. Dit geldt indien er sprake is van een van de volgende gevallen:

  1. De vennootschap is (i) een structuurvennootschap waarvan (ii) minimaal de helft van het geplaatst kapitaal wordt gehouden door een (Nederlandse of buitenlandse) moedermaatschappij of daarvan afhankelijke maatschappij en (iii) de meerderheid van de werknemers van de groep buiten Nederland werkt.
  2. Minimaal de helft van het geplaatste kapitaal van een structuurvennootschap wordt gehouden door twee of meer maatschappijen volgens een joint venture (onderlinge regeling tot samenwerking), waarvan bij ieder afzonderlijk de werknemers binnen hun groep in meerderheid buiten Nederland werken.
  3. Minimaal de helft van het geplaatst kapitaal wordt gehouden door een moedermaatschappij of daarvan afhankelijke maatschappij volgens een onderlinge regeling tot samenwerking die zelf structuurvennootschap is.

De gevolgen van het structuurregime

Wanneer de termijn is verstreken dient de vennootschap, zoals reeds vermeld de statuten aan te passen overeenkomstig de wettelijke bepalingen met betrekking tot het structuurregime (voor de  NV artikelen 2:158-164 BW en artikelen 2:268-2:274 BW voor de BV). De structuurvennootschap wijkt vervolgens af van de reguliere vennootschap op de volgende punten:

  • Het instellen van een RvC (of one-tier boardstructuur ex art. 2:164a/274a BW) is verplicht;
  • De RvC krijgt ruimere bevoegdheden ten koste van de bevoegdheden van de AVA. Zo krijgt de RvC goedkeuringsrechten ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en kan (bij het volledige regime) bestuurders benoemen en ontslaan.
  • De commissarissen worden op voordracht van de RvC benoemd door de AVA, waarvan een derde van de leden door de OR. De benoeming kan slechts worden afgewezen bij een volstrekte meerderheid die minimaal een derde van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigd.

Structuurregime bezwaarlijk?

Door het structuurregime kan de macht van kleine activistische en uitsluitend op winst georiënteerde aandeelhouders worden ingeperkt. De RvC kan zich door de uitbreiding van haar bevoegdheden namelijk richten op een breder scala van belangen binnen het belang van de onderneming, waaronder het aandeelhoudersbelang, hetgeen de stakeholders in brede zin ten goede komt alsmede de continuïteit van de onderneming. Ook de werknemers krijgen meer invloed in het beleid van de vennootschap, omdat de OR een derde van de RvC benoemt.

Beperking zeggenschap aandeelhouders

De structuurvennootschap kan echter nadelig zijn in geval er zich een situatie voordoet welke afwijkt van de korte termijn aandeelhouderspraktijk. Ook grote betrokken aandeelhouders, die de vennootschap bijvoorbeeld eerder verrijkten met hun invloed en lange termijn visie (zoals bijvoorbeeld in familiebedrijven), worden namelijk door het structuurregime in hun zeggenschap beperkt. Dit kan de onderneming bovendien minder aantrekkelijk kan maken voor buitenlandse investeerders. Het is door de structuurvennootschap namelijk niet langer mogelijk om  de benoemings- en ontslagrechten – de meest ingrijpende uitoefening van dit zeggenschap – uit te oefenen en (zelfs in het gemitigeerde regime) zijn veto recht uit te oefenen op belangrijke bestuursbesluiten. De resterende aanbevelings- of bezwaarrechten en de mogelijkheid van tussentijds ontslag zijn hier slechts een zwak aftreksel van. Derhalve is de wenselijkheid van een structuurregime afhankelijk van de aandeelhouderscultuur in de vennootschap.

Een structuurregime op maat

Desalniettemin is het mogelijk het een en ander te regelen om de aandeelhouders van de vennootschap tegemoet te komen binnen de grenzen van de wet. Hoewel het bijvoorbeeld niet mogelijk is om statutair de goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten door de RvC te beperken, is het wel mogelijk om voor deze besluiten ook de goedkeuring van een ander vennootschapsorgaan (bijvoorbeeld de AVA) te eisen. Hiervoor gelden de normale regels voor de wijziging van de statuten. Naast een statutaire afwijking is ook een contractuele afwijking mogelijk. Echter is dit niet aan te raden, omdat dit niet afdwingbaar is in het vennootschapsrecht. Door middel van het maken van wettelijk toegestane statutaire aanpassingen van het structuurregime is het ondanks de verplichte toepassing mogelijk een weg te vinden in het regime dat bij de vennootschap aansluit.

Heeft u na het lezen van dit artikel nog vragen over het structuurregime of wilt u graag advies over een structuurregime op maat? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in het ondernemingsrecht en helpen u graag verder!

Lawanmore B.V. - The Netherlands - Law Firm
Blog

Voorlopige hechtenis: wanneer is dit geoorloofd?

Heeft de politie jou dagen vastgehouden en vraag jij je nu af of dit allemaal wel volgens het boekje gebeurd is? Bijvoorbeeld omdat je twijfelt aan de legitimiteit van hun grondslag hiervoor of omdat je meent dat de duur hiervan te lang was. Het is heel normaal dat jij, of jouw vrienden en familieleden, hier vragen over hebben. Hieronder vertellen wij jou wanneer justitie mag besluiten tot vasthouding van een verdachte, van de aanhouding tot en met de gevangenhouding, en welke mogelijke termijnen hierbij gelden.

Voorlopige hechtenis: wanneer is dit geoorloofd?

Aanhouding en verhoor

Als je bent aangehouden heeft dit ermee te maken dat er sprake is/was van een verdenking van een strafbaar feit. In geval van een dergelijke verdenking wordt een verdachte zo spoedig mogelijk overgebracht naar het politiebureau. Daar aangekomen, wordt hij of zij opgehouden voor verhoor. Hierbij is een maximale duur van 9 uur geoorloofd. Dit is een beslissing die de (hulp)officier zelf mag nemen en hij heeft geen toestemming van een rechter nodig.

Voordat je denkt dat er sprake is van een langere aanhouding dan toegestaan: de tijd tussen 00:00 uur en 09:00 uur telt niet mee voor de termijn van negen uur. Wordt een verdachte bijvoorbeeld in de avond om 23:00 uur opgehouden voor verhoor, dan verstrijkt één uur tussen 23:00 uur en 00:00 uur en gaat de termijn pas weer de volgende dag vanaf 09:00 uur lopen. De termijn van negen uur eindigt dan de volgende dag om 17:00 uur.

Tijdens het ophouden voor verhoor moet de officier een keuze maken: hij kan besluiten dat de verdachte naar huis mag maar in sommige zaken kan hij ook beslissen dat de verdachte in voorlopige hechtenis wordt gesteld.

Beperkingen

Als je wanneer je vast zat geen contact mocht hebben met anderen dan je advocaat, heeft dit te maken met de bevoegdheid van de officier van justitie om beperkende maatregelen op te leggen. Dit mag de officier vanaf het moment dat de verdachte wordt aangehouden, wanneer dit in het belang is van het onderzoek. De advocaat van de verdachte is hier ook aan gebonden. Dat betekent dat wanneer de advocaat door bijvoorbeeld de familieleden van de verdachte wordt gebeld, hij geen mededelingen mag doen tot en met het moment dat de beperkingen er af zijn. De advocaat kan dat laatste proberen te bewerkstelligen door een bezwaarschrift tegen de beperkingen in te dienen. Meestal wordt dat bezwaarschrift binnen een week behandeld.

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis is de fase van het voorarrest vanaf de inbewaringstelling bij de rechter-commissaris. Het houdt in dat een verdachte wordt vasthouden in afwachting van een strafzaak. Ben je in ook in voorlopige hechtenis genomen? Dit mag niet bij iedereen! Dit is alleen toegelaten bij specifiek in de wet genoemde misdrijven, indien er een ernstige verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit bestaan en er ook goede redenen bestaan om iemand langer in voorlopige hechtenis te houden. De voorlopige hechtenis is in de wet geregeld in de artikelen 63 e.v. Sv. Hoeveel bewijs er precies moet zijn voor die ernstige verdenking, wordt niet nader uitgelegd in de wet of de jurisprudentie. Wettig en overtuigend bewijs hoeft er in ieder geval nog niet te zijn. Het moet in grote mate aannemelijk zijn dat de verdachte betrokken is bij een strafbaar feit.

Inverzekeringstelling

Voorlopige hechtenis begint met de inverzekeringstelling. Dat betekent dat de verdachte maximaal drie dagen kan worden vastgehouden. Het is een maximale termijn, dus dat betekent niet dat een verdachte na de inverzekeringstelling ook altijd drie dagen van huis is. Ook de beslissing tot inverzekeringstelling wordt door de (hulp)officier genomen en er hoeft geen toestemming aan een rechter voor te worden gevraagd.

Een verdachte mag niet voor alle verdenkingen in voorlopige hechtenis worden gesteld. In de wet staan drie mogelijkheden:

  1. Voorlopige hechtenis is mogelijk bij de verdenking van een strafbaar feit waarop een maximale gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
  2. Voorlopige hechtenis is mogelijk bij een aantal specifiek genoemde strafbare feiten zoals bedreiging (285 lid 1 Sr), verduistering (321 Sr), schuldheling (417bis Sr), dood c.q. zwaar lichamelijk letsel bij rijden onder invloed (175 lid 2 WVW) etc.
  3. Voorlopige hechtenis is mogelijk wanneer de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en voor het feit waarvan hij wordt verdacht een gevangenisstraf kan worden opgelegd.

Daarnaast moeten er ook redenen zijn om iemand langer vast te houden. Voorlopige hechtenis mag alleen worden toegepast wanneer een of meer van de in artikel 67a Sv. genoemde gronden aanwezig zijn zoals:

  • een ernstig gevaar voor vlucht,
  • een feit waarop een gevangenisstraf van maximaal 12 jaar is gesteld,
  • een gevaar voor recidive op een feit waarop een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar staat, of
  • een eerdere veroordeling van minder dan 5 jaar geleden voor specifiek genoemde feiten zoals mishandeling, verduistering etc.

Indien een kans bestaat dat de een politieonderzoek door invrijheidstelling van de verdachte zou kunnen worden gefrustreerd of belemmerd, zal er hoogstwaarschijnlijk gekozen worden om de verdachte nog in voorlopige hechtenis te houden.

Als de drie dagen verstrijken, heeft de officier een aantal mogelijkheden. Allereerst heeft hij de mogelijkheid om de verdachte naar huis te sturen. Als het onderzoek nog niet klaar is, kan de officier éénmalig beslissen dat de inverzekeringstelling met maximaal driemaal 24 uur wordt verlengd. In de praktijk wordt deze beslissing bijna niet genomen. Als de officier vindt dat het onderzoek duidelijk genoeg is, kan hij aan de rechter-commissaris vragen om de verdachte in bewaring te stellen.

Bewaring

De officier zorgt ervoor dat een afschrift van het dossier bij de rechter-commissaris (onderzoeksrechter) en de advocaat terecht komt, en vraagt de rechter-commissaris om de verdachte voor veertien dagen in bewaring te stellen. De verdachte wordt vanuit het politiebureau naar de rechtbank gebracht en wordt door de rechter gehoord. Ook de advocaat is hierbij aanwezig en mag namens de verdachte het woord voeren.  De zitting is niet openbaar.

De rechter-commissaris kan drie beslissingen nemen:

  1. Hij kan beslissen dat de vordering van de officier moet worden toegewezen. De verdachte wordt dan naar een huis van bewaring gebracht voor de duur van veertien dagen;
  2. Hij kan beslissen dat de vordering van de officier moet worden afgewezen. De verdachte mag dan vaak direct naar huis
  3. Hij kan beslissen dat de vordering van de officier wordt toegewezen maar dat de verdachte uit de voorlopige hechtenis wordt geschorst. Dat betekent dat de rechter-commissaris afspraken maakt met de verdachte. Zolang die zich aan de gemaakte afspraken houdt, hoeft hij de veertien dagen die de rechter heeft toegewezen, niet uit te zitten.

Gevangenhouding

Het laatste onderdeel van de voorlopige hechtenis is de gevangenhouding. Als de officier van justitie vindt dat de verdachte ook na de veertien dagen van de bewaring vast moet blijven zitten, kan hij bij de rechtbank de gevangenhouding vorderen. Dit kan voor maximaal negentig dagen. Er zijn drie rechters die deze vordering beoordelen en de verdachte en zijn advocaat worden gehoord voordat de beslissing wordt genomen. Ook nu bestaan er weer drie opties: toewijzen, afwijzen of toewijzen in combinatie met een schorsing. Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan de voorlopige hechtenis worden geschorst. Hierbij vindt steeds een afweging plaats tussen het belang van de maatschappij bij voortduring van de voorlopige hechtenis en het belang van de verdachte bij invrijheidstelling. Redenen voor toepassen van schorsing kunnen zijn zorg voor kinderen, werk en/of studieomstandigheden, financiële verplichtingen en bepaalde begeleidingstrajecten. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen voorwaarden worden verbonden zoals een straat- en contactverbod, het inleveren van het paspoort, medewerking aan bepaalde (psychologische) onderzoeken of reclassering en eventueel het betalen van een borgsom.

Na de maximale termijn van 104 dagen in totaal, dient de zaak op een zitting te komen. Dit noemen ze ook wel een pro forma zitting. Tijdens een pro forma zitting kan de rechter bepalen of de verdachte nog langer in voorlopige hechtenis moet blijven, steeds voor een maximale duur van 3 maanden.

Heb je na het lezen van dit artikel nog vragen over de voorlopige hechtenis? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten hebben veel ervaring met het strafrecht. Wij staan klaar voor al jouw vragen en komen graag op voor jouw rechten indien je verdacht wordt van een strafbaar feit.

Alimentatiegerechtigde ex-partner
Blog

Alimentatiegerechtigde ex-partner wil niet werken

Alimentatie is in Nederland een financiële bijdrage aan de kosten van levensonderhoud van de voormalige partner en eventuele kinderen na een echtscheiding. Het gaat om een bedrag dat u maandelijks krijgt of moet betalen. Als u niet genoeg inkomsten heeft om in uw eigen levensonderhoud te voorzien, heeft u recht op alimentatie. Als u wel voldoende inkomsten heeft om in uw eigen levensonderhoud te voorzien, maar uw ex-partner heeft dat niet, dan kunt u gehouden worden om alimentatie te betalen. Daarbij wordt rekening gehouden met de levensstandaard ten tijde van het huwelijk. Voor de toekenning van partneralimentatie wordt gekeken naar de behoefte van de alimentatiegerechtigde en naar de draagkracht van de alimentatieplichtige. In de praktijk wordt hierover vaak gediscussieerd tussen partijen. Het kan namelijk zo zijn dat uw ex-partner aanspraak maakt op alimentatie, terwijl hij of zij eigenlijk ook zelf zou kunnen werken. Dit kunt u erg onrechtvaardig vinden, maar wat kunt u in zo’n geval doen?

Onvoldoende inkomsten

Degene die aanspraak maakt op partneralimentatie moet aan kunnen tonen dat hij of zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het eigen levensonderhoud te voorzien en dat hij of zij ook niet in staat is om die inkomsten te genereren. Als u recht heeft op partneralimentatie is het uitgangspunt dat u er alles aan doet om in uw eigen levensonderhoud te voorzien. Deze plicht vloeit voort uit de wet en wordt ook wel een inspanningsverplichting genoemd. Het betekent dat de alimentatiegerechtigde ex-partner geacht wordt om een baan te zoeken tijdens de periode dat hij of zij partneralimentatie ontvangt.

Over de inspanningsverplichting wordt in de praktijk veel geprocedeerd. De alimentatieplichtige is namelijk veelal van mening dat de alimentatiegerechtigde zelf kan werken en op die manier inkomsten kan generen. Daarmee neemt de alimentatieplichtige vaak het standpunt in dat de alimentatiegerechtigde zelf genoeg geld moet kunnen verdienen om in het levensonderhoud te voorzien. De alimentatieplichtige kan ter onderbouwing van zijn of haar standpunt bewijs indienen van bijvoorbeeld door de alimentatiegerechtigde gevolgde opleiding(en) en beschikbare vacatures. De alimentatieplichtige probeert hiermee duidelijk te maken dat er geen, of in ieder geval zo min mogelijk, alimentatie hoeft te worden betaald.

Uit de rechtspraak volgt dat men over de verplichting van de alimentatiegerechtigde om zich in te spannen voor het vinden van een baan niet te lichtvaardig moet denken. De alimentatiegerechtigde moet namelijk voldoende aantonen en onderbouwen dat hij of zij voldoende inspanningen heeft verricht om (meer) verdiencapaciteit te genereren. De alimentatiegerechtigde zal dus moeten aantonen dat hij of zij behoeftig is. Wat wordt verstaan onder ‘voldoende’ aantonen en ‘voldoende’ inspanningen verrichten wordt in de praktijk per specifiek geval beoordeeld.

In sommige gevallen kan de alimentatiegerechtigde niet aan deze inspanningsplicht worden gehouden. Dit kan bijvoorbeeld zijn afgesproken in het echtscheidingsconvenant. Ook kunt u bijvoorbeeld denken aan de volgende situatie die zich in de praktijk heeft voorgedaan: partijen zijn gescheiden en de man moet partner- en kinderalimentatie betalen. Na 7 jaar verzoekt hij de rechter om vermindering van de alimentatie, omdat hij vind dat de vrouw inmiddels zelf in haar onderhoud zou moeten kunnen voorzien. Ter zitting bleek dat het stel bij de scheiding had afgesproken dat de vrouw de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich zou nemen. Bij beide kinderen was er sprake van complexe problematiek waarbij de kinderen intensieve zorg nodig hadden. De vrouw werkte ongeveer 13 uur per week als uitzendkracht. Aangezien zij weinig werkervaring had, onder andere vanwege de zorg voor de kinderen, was het niet makkelijk voor haar om een vaste baan te vinden. Haar huidige inkomen was dan ook onder het bijstandsniveau. Onder deze omstandigheden kon niet van de vrouw worden verlangd dat zij volledig aan haar inspanningsplicht zou voldoen en haar werkzaamheden moest uitbreiden, zodat ze geen beroep meer hoefde te doen op partneralimentatie.

Uit bovenstaande voorbeeld blijkt dat het voor de alimentatieplichtige belangrijk is om in de gaten te houden of de alimentatiegerechtigde voldoet aan zijn of haar inspanningsverplichting om zelf inkomsten te genereren. Blijkt uit bewijsstukken het tegendeel of zijn er anderszins vermoedens dat er niet wordt voldaan aan de inspanningsverplichting, dan is het voor de alimentatieplichtige wellicht zinvol om een procedure bij de rechter te starten om de onderhoudsverplichting nog eens te laten onderzoeken. Onze ervaren familierecht advocaten informeren u graag over uw positie en staan u in een dergelijke procedure graag bij.

Heeft u vragen over de alimentatie of wilt u alimentatie aanvragen, wijzigen of stoppen? Neem dan contact op met de scheidingsadvocaten van Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in het (her)berekenen van de alimentatie. Daarnaast kunnen wij u bijstaan in een eventuele alimentatieprocedure. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door dit proces heen.

Wat zijn uw rechten als huurder?
Blog

Wat zijn uw rechten als huurder?

Iedere huurder heeft recht heeft een tweetal belangrijke rechten: het recht op woongenot en het recht op huurbescherming. Waar wij het eerste recht van de huurder in samenhang met de verplichtingen van de verhuurder hebben besproken, kwam het tweede recht van de huurder in een aparte blog over huurbescherming aan bod. Daarom staat in deze blog een andere interessante vraag centraal: welke rechten komen nog meer toe aan de huurder? Het recht op woongenot en het recht op huurbescherming zijn namelijk niet de enige rechten die huurder jegens de verhuurder heeft. Zo komen de huurder bijvoorbeeld ook in het kader van begrippen koop breekt geen huur en onderverhuur een aantal rechten toe. Beide rechten worden in deze blog achtereenvolgens besproken.

Wat zijn uw rechten als huurder?

Koop breekt geen huur

In lid 1 van artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek, dat zowel geldt voor de huurders van woon- als bedrijfsruimte, ligt het volgende verankerd:

 “Overdracht van de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft (…) door de verhuurder doen de rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomst overgaan op de verkrijger.”

Voor de huurder betekent deze bepaling allereerst dat de eigendomsoverdracht van het verhuurde, bijvoorbeeld via verkoop door de verhuurder aan een ander, geen einde aan de huurovereenkomst maakt. Daarnaast geldt voor de huurder dat hij tegen de rechtsopvolger van de verhuurder aanspraken kan doen gelden, nu deze rechtsopvolger de rechten en verplichtingen van de verhuurder overneemt. Voor de vraag welke aanspraken de huurder dan heeft, is het belangrijk om eerst vast te stelen welke rechten en plichten van de verhuurder op zijn rechtsopvolger overgaan. Volgens lid 3 van artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek zijn dat met name de rechten en plichten van de verhuurder die onmiddellijk, oftewel direct verband houden met het gebruik van het verhuurde tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie, oftewel de huurprijs. Dat wil zeggen dat de aanspraken die de huurder jegens de rechtsverkrijger van de verhuurder kan maken, in beginsel zien op zijn twee belangrijkste rechten: het recht op woongenot en het recht op huurbescherming.

Vaak maken de huurder en de verhuurder in de huurovereenkomst inhoudelijk gezien echter ook andere afspraken en leggen deze in bedingen vast. Een veelvoorkomend voorbeeld is een beding omtrent het voorkeursrecht van de huurder. Het geeft de huurder weliswaar geen recht op levering, maar houdt wel een aanbiedingsplicht van de verhuurder in: de verhuurder zal het verhuurde eerst aan de huurder te koop moeten aanbieden, alvorens het aan een andere rechtsopvolger kan worden verkocht. Wordt de opvolgende verhuurder ook aan dit beding jegens de huurder gebonden? Dat is gelet op de jurisprudentie niet het geval. Daarin is namelijk bepaald dat een voorkeursrecht van de huurder niet direct, althans onmiddellijk verband met de huur houdt, zodat het beding betreffende het recht van koop van het verhuurde niet op de rechtsopvolger van de verhuurder overgaat. Dat is alleen anders als gaat om een koopoptie van de huurder en het aan de verhuurder periodiek te betalen bedrag ook een element van vergoeding voor de uiteindelijke verkrijging omvat.

Onderverhuur

Daarnaast geeft artikel 7:227 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de rechten van de huurder het volgende aan:

“De huurder is bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven, tenzij hij moest aannemen dat de verhuurder tegen het in gebruik geven aan die ander redelijke bezwaren zal hebben.”

Uit deze bepaling blijkt in het algemeen aldus dat de huurder het recht heeft om het door hem gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren aan een ander. Gelet op het tweede deel van artikel 7:227 van het Burgerlijk Wetboek kan de huurder echter niet tot onderverhuur overgaan, als hij redenen heeft om te vermoeden dat de verhuurder daartegen bezwaar zal hebben. In sommige gevallen is het bezwaar van de verhuurder evident, bijvoorbeeld als er in de huurovereenkomst een onderhuurverbod is opgenomen. In dat geval is onderverhuur door de huurder niet toegestaan. Doet de huurder dit toch, dan kan daar een boete tegenover staan. Deze boete moet dan wel aan het onderhuurverbod in de huurovereenkomst zijn gekoppeld en aan een maximumbedrag zijn gebonden. Zo kan bijvoorbeeld ook de onderverhuur van een kamer van een Air B&B in de huurovereenkomst worden verboden, hetgeen vaak ook het geval blijkt.

Voor de onderverhuur van woonruimte is in dit kader verder nog artikel 7:244 van het Burgerlijk Wetboek van belang waarin staat dat het de huurder van woonruimte niet toegestaan is om de gehele woonruimte te verhuren. Dat geldt overigens niet voor een deel van een woonruimte, zoals een kamer. Het staat de huurder met andere woorden in beginsel vrij om een woonruimte gedeeltelijk aan een ander onder te verhuren. Waarbij de onderhuurder in beginsel voorts het recht om in het verhuurde te blijven zitten. Dat geldt ook als de huurder zelf het verhuurde moet ontruimen. Artikel 7:269 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt immers dat de verhuurder onderhuur van rechtswege voortzet, ook al is de hoofdhuur geëindigd. Voor de toepassing van dit artikel moet echter aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • Zelfstandige woonruimte. Dat wil zeggen een woonruimte met eigen toegang en eigen wezenlijke voorzieningen, zoals een keuken en een badkamer. Enkel een kamer wordt derhalve niet als een zelfstandige woonruimte gezien.
  • Onderhuurovereenkomst. Zijnde een overeenkomst tussen de huurder en de onderhuurder die aan de eisen voor een huurovereenkomst voldoet, zoals in artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek is beschreven.
  • Huurovereenkomst ziet op huur van woonruimte. De hoofdhuurovereenkomst tussen de huurder en verhuurder moet met andere woorden zien op huur en verhuur van ruimte waarop de wettelijke woonruimtebepalingen van toepassing zijn.

Wordt aan de bovengenoemde bepalingen niet voldaan, dan heeft de onderhuurder alsnog geen recht of titel om jegens de verhuurder aanspraak te maken op het recht om in het verhuurde te blijven zitten, nadat de hoofdhuurovereenkomst tussen de huurder en de verhuurder is beëindigd, zodat ontruiming ook voor hem onvermijdelijk is. Voldoet de onderhuurder wel aan de voorwaarden, dan moet hij rekening houden met het feit dat de verhuurder na zes maanden een procedure tegen de onderhuurder kan straten om alsnog beëindiging van onderverhuur en ontruiming van het verhuurde te bewerkstelligen.

Net als woonruimte kan ook bedrijfsruimte door de huurder worden onderverhuurd. Maar hoe verhoudt de onderhuurder zich in dit geval tot de verhuurder, wanneer de huurder daartoe onbevoegd was of het verhuurde moet ontruimen? Voor 2003 bestond er een duidelijk onderscheid: verhuurder had niets te maken met de onderhuurder omdat de onderhuurder enkel een rechtsverhouding met de huurder had. Zodoende had de onderhuurder ook geen rechten en daarmee aanspraak jegens de verhuurder. Sindsdien is de wet op dit punt veranderd en bepaalt dat indien de hoofdhuurovereenkomst tussen huurder en verhuurder eindigt, de huurder de belangen en positie van de onderhuurder zich moet aantrekken door de onderhuurder bijvoorbeeld in de procedure met de verhuurder te voegen. Maar als de hoofdhuurovereenkomst dan alsnog wordt beëindigd, dan eindigen daarmee ook de rechten van de onderhuurder.

Bent u een huurder en heeft u vragen naar aanleiding van deze blog? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van huurrecht en voorzien u graag van advies. Ook kunnen zij u juridisch bijstaan, mocht uw huurgeschil uitmonden in een gerechtelijke procedure.

Huurbescherming Image
Blog

Huurbescherming

Wanneer u in Nederland een woonruimte huurt, heeft u automatisch recht op huurbescherming. Hetzelfde geldt voor uw mede- en onderhuurders. In beginsel omvat de huurbescherming een tweetal aspecten: huurprijsbescherming en huurbescherming tegen beëindiging van de huurovereenkomst in die zin van dat de verhuurder niet zondermeer tot opzegging van de huurovereenkomst kan overgaan. Waar voor de huurders van sociale woningen beide aspecten van huurbescherming gelden, is dat voor de huurders van vrije sector niet het geval. Welke huurbescherming wanneer aan de orde is en wat de huurprijsbescherming dan wel huurbescherming in het kader van huuropzegging precies inhouden, wordt achtereenvolgens in deze blog behandeld. Maar eerst komt in deze blog de voorwaarde van woonruimte voor de algehele toepassing van huurbescherming aan bod.

Huurbescherming Image 2

Wanneer is sprake van woonruimte

Voor de toepassing van de wettelijke bepalingen omtrent huurbescherming dient allereerst sprake zijn van woonruimte. Onder woonruimte moet volgens artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek worden verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een voor permanente bewoning bestemde woonwagen of een standplaats. Tussen huurders van zelfstandige dan wel onzelfstandige woonruimte wordt voor de toepassing van huurbescherming aldus geen nader onderscheid gemaakt.

Onder het woonruimtebegrip vallen verder ook de onroerende aanhorigheden, oftewel voorzieningen die naar hun aard onlosmakelijk met de woning, woonwagen of standplaats zijn verbonden of die krachtens de huurovereenkomst daarvan deel uitmaken. In een complex van woningen kunnen dat bijvoorbeeld het trappenhuis, de galerijen en gangen evenals centrale installaties zijn als zij bij contract niet aangemerkt zijn als ruimtes die een openbaar karakter dragen.

Van woonruimte in de zin van artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek is echter geen sprake als het gaat om:

  • het gebruik van woonruimte voor korte duur; of daarvan sprake is, wordt bepaald aan de hand van de aard van het gebruik, bijvoorbeeld als een vakantie- of een wisselwoning. In die zin heeft korte duur aldus betrekking op het gebruik en niet op de afgesproken tijd;
  • een afhankelijke woning; daarvan is sprake als de woning samen met een bedrijfsruimte wordt verhuurd; in dat geval maakt de woning deel uit van de gehuurde bedrijfsruimte, zodat niet de woonbepalingen maar bepalingen omtrent bedrijfsruimte op de woning van toepassing zijn;
  • een woonboot; dat is een fenomeen dat die niet passen in de wettelijke definitie van artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek. Een dergelijke woning kan doorgaans namelijk niet als een onroerende zaak worden aangemerkt, omdat een duurzame vereniging met de bodem dan wel oever ontbreekt.

Huurprijsbescherming

Is er aan de hierboven beschreven voorwaarde van woonruimte voldaan, dan geniet de huurder allereerst huurprijsbescherming. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • de verhouding tussen kwaliteit, waaronder ligging van de gehuurde woonruimte en tussen de huurprijs die daarvoor moet worden betaald, dient redelijk te zijn;
  • de huurder heeft ten alle tijden de mogelijkheid om de aanvangshuurprijs te laten toetsen door de Huurcommissie; dit is overigens slechts mogelijk binnen 6 maanden na aanvang van de huur; de uitspraak van de Huurcommissie is bindend, maar kan nog wel aan de kantonrechter ter toetsing worden voorgelegd;
  • de verhuurder kan niet ongelimiteerd tot huurverhoging overgaan; ten aanzien van de huurverhoging gelden namelijk bepaalde wettelijke grenzen, zoals het door de Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentage;
  • de wettelijke bepalingen omtrent de huurprijsbescherming zijn van dwingend recht, dat wil zeggen dat daarvan door de verhuurder niet ten nadele van de huurder kan worden afgeweken in de huurovereenkomst.

De genoemde uitgangspunten gelden overigens alleen ten aanzien van de huurder van een sociale woonruimte. Dat is de woonruimte die in de gereguleerde huursector valt en derhalve van de woonruimte die tot de geliberaliseerde, oftewel vrije huursector behoort. Bij de geliberaliseerde of vrije woonruimte is de huurprijs namelijk zodanig hoog, dat de huurder niet (meer) in aanmerking komt voor huursubsidie en derhalve buiten de bescherming van de wet valt. De grens tussen de geliberaliseerde en sociale woonruimte ligt ongeveer bij de huurprijs van ongeveer 752,- euro per maand. Overstijgt de afgesproken huurprijs dit bedrag, dan kan de huurder zich aldus niet (meer) op de hierboven beschreven uitgangspunten beroepen, omdat het dan om huur van een geliberaliseerde woonruimte gaat.

Huurbescherming tegen beëindiging huurovereenkomst

Voor de toepassing van het andere aspect van huurbescherming wordt tussen huurders van sociale en geliberaliseerde woonruimte echter geen onderscheid gemaakt. Dat wil met andere woorden zeggen dat iedere huurder van woonruimte in vergaande mate automatisch wordt beschermd tegen beëindiging van de huurovereenkomst, in die zin dat de dat de verhuurder niet zondermeer tot opzegging van de huurovereenkomst kan overgaan. In dit kader wordt de huurder concreet beschermd doordat:

  • de opzegging door verhuurder de huurovereenkomst volgens artikel 7:272 van het Burgerlijk Wetboek niet doet eindigen; het is in beginsel aan de verhuurder om eerst te proberen om beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden te bewerkstelligen. Lukt dat niet en stemt de huurder niet in met de opzegging, dan doet de opzegging van de verhuurder de huurovereenkomst niet eindigen. Dat wil zeggen dat de huurovereenkomst gewoon doorloopt en de verhuurder een rechtsvordering tot beëindiging van de huur bij de kantonrechter moet gaan instellen. In dat geval eindigt de huurovereenkomst pas als de rechter onherroepelijk in de zin op de beëindigingsvordering van de verhuurder heeft beslist.
  • de verhuurder gelet op artikel 7:271 van het Burgerlijk Wetboek in de opzegging een grond daartoe moet vermelden; als de verhuurder de huurovereenkomst gaat opzeggen, dan moet hij de formaliteiten van het bovengenoemde artikel van het Burgerlijk Wetboek in acht nemen. Naast de opzegtermijn is een opzeggingsgrond in dit kader een belangrijke formaliteit. De verhuurder moet in zijn opzeggingsbrief aldus een van de opzeggingsgronden aanvoeren, zoals zij in artikel 7:274 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staan genoemd:
  1. de huurder heeft zich niet als een goed huurder gedragen
  2. het gaat om huur voor bepaalde tijd
  3. de verhuurder heeft het verhuurde dringend nodig voor eigen gebruik
  4. de huurder niet instemt met een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst
  5. de verhuurder wil een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming verwezenlijken
  6. de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de huur wegen zwaarder dan die van de huurder bij de voortzetting van de huur (in geval van hospitaverhuur)
  • de huurovereenkomst uitsluitend op in artikel 7:274 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek vermelde grond door rechter kan worden beëindigd; De bovengenoemde gronden zijn limitatief: dat wil zeggen dat als er een procedure bij de rechter wordt gevoerd, beëindiging van de huurovereenkomst op andere gronden niet mogelijk is. Doet een bovengenoemde grond zich wel voor, dan moet de rechter de voordering tot beëindiging van de huurder ook toewijzen. Voor een (nadere) belangenafweging is in dat geval aldus geen ruimte. Op dit punt geldt overigens wel een uitzondering ten aanzien van de beëindigingsgrond van dringend eigen gebruik. Bij de toewijzing van de vordering stelt de rechter voorts het tijdstip voor ontruiming vast. Wordt de beëindigingsvordering van de verhuurder echter afgewezen, dan mag de betreffende huurovereenkomst drie jaar lang niet opnieuw door hem worden opgezegd.

Wet doorstroming huurmarkt

Voorheen was de huurbescherming in de praktijk aan veel kritiek onderhevig: de huurbescherming zou te ver zijn doorgeschoten en er meer woningeigenaren zijn die de woning wel wilden verhuren als de huurbescherming niet zo strikt zou zijn. Voor die kritiek is de wetgever gevoelig gebleken. Om die reden heeft de wetgever gekozen om deze wet per 1 juli 2016 te introduceren, de Wet doorstroming huurmarkt. Met deze nieuwe wet werd de bescherming van de huurder dan ook minder strikt. In het kader van deze wet zijn dit de belangrijkste wijzigingen:

  • voor huurcontracten ten aanzien van zelfstandige woonruimte van twee jaar of korter en voor huurcontracten ten aanzien van onzelfstandige woonruimte van vijf jaar of korter, is het voor de verhuurder mogelijk gemaakt om zonder huurbescherming te verhuren. Dat wil zeggen dat de huur na afloop van de afgesproken termijn van rechtswege doet eindigen en niet meer net als voorheen hoeft te worden opgezegd.
  • met de invoering van doelgroep contracten is het de verhuurder eveneens makkelijker gemaakt om de huurovereenkomst aangaande woonruimte bestemd voor huisvesting voor een specifieke doelgroep, zoals studenten, te beëindigen. Behoort de huurder niet meer tot een bepaalde doelgroep en kan hij bijvoorbeeld niet meer als een student worden aangemerkt, dan zal de verhuurder de beëindiging via opzeggingsgrond van dringend eigen gebruik makkelijker en sneller kunnen doorlopen.

Bent u een huurder en wilt u weten voor welke huurbescherming u in aanmerking komt? Bent u juist de huurder die tot opzegging van de huurovereenkomst wilt overgaan? Of heeft u nog andere vragen naar aanleiding van deze blog? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van huurrecht en voorzien u graag van advies. Ook kunnen zij u juridisch bijstaan, mocht uw huurgeschil uitmonden in een gerechtelijke procedure.

In 10 stappen scheiden
Blog

In 10 stappen scheiden

Het is moeilijk om de knoop door te hakken en te bepalen of u gaat scheiden. Heeft u eenmaal besloten dat dit toch de enige oplossing is, dan begint het proces pas echt. Er moet van alles geregeld worden en emotioneel zal het ook een zware periode zijn. Om u op weg te helpen geven we een overzicht van alle stappen die u kunt doorlopen bij een echtscheiding.

In 10 stappen scheiden

Stap 1: Scheidingsmelding
Het is belangrijk dat u eerst zelf aan uw partner vertelt dat u wilt gaan scheiden. Deze mededeling aan uw partner, wordt vaak ook wel de scheidingsmelding genoemd. Het is verstandig om deze mededeling aan uw partner persoonlijk te doen. Hoe moeilijk het ook is, het is goed om er met elkaar over te praten. Op deze manier kunt u uitleggen waarom u tot deze beslissing bent gekomen. Probeer elkaar niet te beschuldigen. Het is en blijft een moeilijke beslissing voor u beiden. Belangrijk is dat u de communicatie goed probeert te houden. Verder is het goed om spanningen te vermijden. Zo voorkomt u dat uw scheiding een vechtscheiding zal worden.

Als u goed met elkaar kunt communiceren, kunt u ook samen scheiden. Het is belangrijk dat u daarbij een advocaat in de arm neemt die u kan begeleiden tijdens deze periode. Als de communicatie met uw partner goed is, kunt u gezamenlijk één advocaat inschakelen. Indien dit niet het geval is, zal ieder partij een eigen advocaat moeten hebben.

Stap 2: Advocaat/Mediator inschakelen
Een echtscheiding wordt uitgesproken door de rechter en alleen advocaten mogen een verzoekschrift voor echtscheiding bij de rechtbank indienen. Of u dient te kiezen voor een scheidingsadvocaat of een mediator hangt af van de manier waarop u wilt scheiden. Bij mediation kiest u samen voor de begeleiding door één advocaat/mediator. Wanneer u en uw partner ieder een eigen advocaat inschakelen, dan komt u tegenover elkaar te staan in de procedure. De procedure zal in dat geval ook langer duren en meer kosten met zich meebrengen.

Stap 3: Belangrijke gegevens en documenten
Voor een echtscheiding zijn een aantal persoonlijke gegevens van u, uw partner en eventuele kinderen van belang. Daarbij kunt u denken aan een huwelijksakte, geboorteakten van de kinderen, BRP uittreksels van de gemeente, uittreksels uit het gezagsregister en eventuele huwelijkse voorwaarden. Dit zijn de belangrijkste persoonlijke gegevens en documenten die nodig zijn voor het starten van een echtscheidingsprocedure. Indien er in uw specifieke situatie meer documenten of gegevens nodig zijn, zal uw advocaat u hiervan op de hoogte brengen.

Stap 4: Bezittingen en schulden
Het is van belang dat u bij een echtscheiding al uw bezittingen en schulden van u en uw partner in kaart brengt en de bewijsstukken daarvan verzamelt. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan het eigendomsbewijs van uw huis en de notariële hypotheekakte. Ook kunnen de volgende financiële stukken van belang zijn: de kapitaalverzekering, lijfrentepolissen, beleggingen, bankafschriften (van spaar- en bankrekeningen) en de aangiften inkomstenbelasting van de afgelopen jaren. Verder zal er ook een inboedellijst opgesteld dienen te worden waarin u aangeeft wie wat zal krijgen.

Stap 5: Kinderalimentatie/Partneralimentatie
Afhankelijk van uw financiële situatie zal er waarschijnlijk ook kinderalimentatie of partneralimentatie betaald moeten worden. Om dat te kunnen bepalen dienen de inkomensgegevens en vaste lasten van beide partijen te worden bekeken. Op basis van deze gegevens kan uw advocaat/mediator een alimentatieberekening maken.

Stap 6: Pensioen
Een scheiding kan ook gevolgen hebben voor uw pensioen. Om dat te kunnen bepalen, zijn bewijsstukken nodig van alle door u en uw partner opgebouwde pensioenaanspraken. Vervolgens kunt u samen met uw (ex)-partner bijvoorbeeld afspraken maken over de verdeling van het pensioen. U kunt daarbij bijvoorbeeld kiezen tussen de wettelijke verevening of de methode van conversie. Uw pensioenfonds zou u kunnen inlichten bij het maken van de juiste keuze.

Stap 7: Ouderschapsplan
Indien u samen met uw (ex)-partner ook kinderen heeft, bent u verplicht om samen een ouderschapsplan op te stellen. Dit ouderschapsplan wordt samen met het verzoek tot scheiding bij de rechtbank ingediend. In dit plan legt u samen onder meer afspraken vast over:

  • de manier waarop u de zorg- en opvoedtaken verdeelt;
  • de manier waarop u elkaar informeert en raadpleegt over belangrijke gebeurtenissen voor de kinderen en over het vermogen van de minderjarige kinderen;
  • de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

Het is belangrijk dat de kinderen ook worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Uw advocaat kan eventueel samen met u een ouderschapsplan voor u opstellen. Op die manier weet u zeker dat het ouderschapsplan voldoet aan alle vereisten van de rechtbank.

Stap 8: Indienen verzoekschrift
Wanneer alle afspraken zijn gemaakt, zal uw gezamenlijke advocaat of de advocaat van u of uw partner een verzoekschrift tot echtscheiding opstellen en deze vervolgens indienen bij de rechtbank. Bij een eenzijdige echtscheiding zal de andere partij een termijn krijgen om verweer te voeren en daarna zal er een zitting worden gepland bij de rechtbank. Indien u heeft gekozen voor een gezamenlijke echtscheiding zal uw advocaat het verzoekschrift indienen en is in de meeste gevallen geen zitting meer nodig.

Stap 9: Mondelinge behandeling
Bij een mondelinge behandeling dienen partijen de verschijnen samen met hun advocaat. Tijdens deze mondelinge behandeling krijgen partijen de gelegenheid om hun verhaal te doen. Ook zal de rechter vragen kunnen stellen. Indien de rechter van mening is dat hij voldoende informatie heeft, zal hij de zitting beëindigen en aangeven binnen welke termijn hij uitspraak zal doen.

Stap 10: de echtscheidingsbeslissing
Als de rechter de echtscheidingsbeslissing heeft uitgesproken, kunt u binnen 3 maanden na de uitspraak hoger beroep instellen als u het niet eens bent met de uitspraak. Na 3 maanden wordt de beslissing onherroepelijk en kan de echtscheiding ingeschreven worden in de registers van de burgerlijke stand. Pas daarna is de echtscheiding definitief. Indien u de termijn van 3 maanden niet wenst af te wachten, kunnen u en uw partner een akte van berusting ondertekenen die uw advocaat zal opstellen. Deze akte geeft aan dat u het eens bent met de echtscheidingsbeslissing en dat u niet in hoger beroep zult gaan. U hoeft dan de termijn van 3 maanden niet af te wachten en kunt de echtscheidingsbeslissing meteen laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.

Heeft u hulp nodig bij uw echtscheiding of heeft u nog vragen over een echtscheidingsprocedure? Neem dan contact op met de gespecialiseerde familierecht advocaten van Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat de scheiding en de daaropvolgende gebeurtenissen ingrijpende gevolgen kunnen hebben op uw leven. Daarom hanteren wij een persoonlijke aanpak. Onze advocaten kunnen u ook bijstaan in een eventuele procedure. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door een scheidingsproces heen.

Verplichtingen van de verhuurder Image
Blog

Verplichtingen van de verhuurder

Een huurovereenkomst kent verschillende aspecten. Een belangrijk aspect daarvan is de verhuurder en de verplichtingen die hij jegens de huurder heeft. Als uitgangspunt met betrekking tot de verplichtingen van de verhuurder geldt ‘het genot dat de huurder ingevolge de huurovereenkomst mag verwachten’. De verplichtingen van de verhuurder hangen immers nauw samen met de rechten van de huurder. Concreet betekent dit uitgangspunt een tweetal belangrijke verplichtingen voor de verhuurder. Allereerst de verplichting van artikel 7:203 BW om de zaak aan de huurder ter beschikking te stellen. Daarnaast geldt voor de verhuurder een onderhoudsverplichting, oftewel de gebrekenregeling van artikel 7:204 BW. Wat beide verplichtingen van de verhuurder precies inhouden zal in deze blog achtereenvolgens worden besproken.

Verplichtingen van de verhuurder Image

Ter beschikking stellen van het gehuurde

Ten aanzien van de eerste hoofdverplichting van de verhuurder bepaalt artikel 7:203 BW dat de verhuurder verplicht is om de zaak ter beschikking van de huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is. Het overeenkomen gebruik betreft bijvoorbeeld verhuur van:

  • (zelfstandige of onzelfstandige) woonruimte;
  • bedrijfsruimte, in de zin van detailhandelsruimte;
  • overige bedrijfsruimte en kantoren zoals omschreven in artikel 7:203a BW.

Belangrijk is om in het huurcontract duidelijk te omschrijven welk gebruik door partijen is overeengekomen. Het antwoord op de vraag of de verhuurder aan zijn verplichting heeft voldaan, zal immers afhangen van hetgeen de partijen met betrekking tot de bestemming van het gehuurde in de huurovereenkomst hebben omschreven. Het is daarom verstandig om niet alleen de bestemming, althans het gebruik in de huurovereenkomst te benoemen, maar ook uitgebreider te omschrijven wat de huurder op grond daarvan mag verwachten. In dit kader gaat het bijvoorbeeld om de basisvoorzieningen die noodzakelijk zijn om het verhuurde pand op een bepaalde wijze te gebruiken. Zo kan voor het gebruik van een pand als winkelruimte bijvoorbeeld ook de terbeschikkingstelling van een toonbank, vaste schappen of tussenmuren door de verhuurder worden bedongen en geheel andere eisen aan een verhuurde ruimte bestemd voor opslag van oud papier of oude metalen worden gesteld.

Onderhoudsverplichting (gebrekenregeling)

In het kader van de tweede hoofdverplichting van de verhuurder bepaalt artikel 7:206 BW dat de verhuurder verplicht is tot herstel van gebreken. Wat onder een gebrek moet worden verstaan is nader uitgewerkt in artikel 7:204 BW: een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen die hij op grond van de huurovereenkomst mag verwachten. Overigens omvat genot volgens de Hoge Raad meer dan alleen de staat van de gehuurde of de materiële eigenschappen daarvan. Ook andere genotsbeperkende omstandigheden kunnen een gebrek vormen in de zin van artikel 7:204 BW. In dit kader valt bijvoorbeeld te denken aan de te verwachten bereikbaarheid, toegankelijkheid en uitstraling van het gehuurde.

Hoewel het gaat om een ruim begrip, inhoudende alle omstandigheden die het genot van de huurder beperken, mogen de verwachtingen van de huurder echter niet de verwachtingen van een doorsnee huurder overstijgen. Dat wil met andere woorden zeggen dat de huurder niet meer dan een goed onderhouden zaak mag verwachten. Daarbij geldt dat verschillende categorieën huurobjecten elk hun eigen verwachtingen zullen wekken, zo blijkt uit de jurisprudentie.

Van gebrek is in ieder geval geen sprake als het huurobject aan de huurder niet het te verwachten genot verschaft als gevolg van:

  • Een aan huurder zelf op grond van schuld of risico toe te rekenen omstandigheid. Zo komen kleine gebreken aan het gehuurde, gelet op de wettelijke risicoverdeling bijvoorbeeld voor de rekening van de huurder.
  • Een de huurder persoonlijk betreffende omstandigheid. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een zeer lage tolerantiegrens ten aanzien van normale woongeluiden van andere huurders.
  • Een feitelijke stoornis door derden, zoals verkeerslawaai of geluidsoverlast vanaf een terras gelegen naast het gehuurde.
  • Een bewering zonder dat er sprake is van een feitelijke stoornis, zijnde een situatie waarin bijvoorbeeld een buurman van de huurder alleen nog maar beweert een recht van overpad te hebben door de tuin van de huurder, zonder dat hij daarvan daadwerkelijk gebruik maakt.

Sancties bij schending van de hoofdverplichtingen door verhuurder

Is de verhuurder niet in staat om de verhuurde zaak tijdig, volledig of überhaupt aan de huurder ter beschikking te stellen, dan is er sprake van een tekortkoming aan de zijde van de verhuurder. Hetzelfde geldt als er sprake is van een gebrek. In beide gevallen brengt de tekortkoming sancties voor de verhuurder met zich mee en geeft de huurder in dit kader een aantal bevoegdheden, zoals de vordering tot:

  • De huurder mag dan van de verhuurder vorderen om het gehuurde alsnog tijdig, volledig of überhaupt ter beschikking te stellen, dan wel het gebrek te verhelpen. Zolang de huurder echter geen herstel van de verhuurder verlangt, mag de verhuurder het gebrek niet verhelpen. Als het verhelpen onmogelijk of onredelijk is, hoeft de verhuurder daartoe overigens niet over te gaan. Weigert de verhuurder daarentegen het herstel volledig of gaat hij daartoe niet tijdig over, dan mag de huurder zelf het gebrek verhelpen en de kosten daarvan verrekenen met de huurprijs.
  • Vermindering van de huurprijs. Dit is een alternatief voor de huurder wanneer het gehuurde niet tijdig of volledig door de verhuurder ter beschikking wordt gesteld, of wanneer er sprake is van een gebrek. Vermindering van de huurprijs moet echter bij de rechter of de huurcommissie worden gevorderd. De vordering moet binnen 6 maanden nadat de huurder het gebrek aan de verhuurder heeft gemeld, worden ingediend. Vanaf dat moment gaat ook de huurvermindering pas in. Laat de huurder dit termijn verlopen, dan vervalt zijn aanspraak op huurvermindering niet, maar wordt wel verminderd.
  • Ontbinding van de huurovereenkomst als gebrek huurgenot geheel onmogelijk maakt. Als een gebrek dat de verhuurder niet hoeft te verhelpen, omdat verhelpen bijvoorbeeld onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, maar het genot dat de huurder mocht verwachten geheel onmogelijk maakt, mag zowel de huurder als de verhuurder de huurovereenkomst ontbinden. Dit kan in beide gevallen door middel van een buitengerechtelijke verklaring geschieden. Vaak zijn echter niet alle partijen eens met de ontbinding, zodat alsnog een gerechtelijke procedure moet worden gevolgd.
  • Schadevergoeding. Deze vordering komt de huurder alleen toe als de tekortkoming, zoals de aanwezigheid van een gebrek, ook aan de verhuurder kan worden toegerekend. Dat is bijvoorbeeld het geval als het gebrek na het aangaan van de huurovereenkomst is ontstaan en aan de verhuurder is toe te rekenen omdat hij bijvoorbeeld onvoldoende onderhoud aan het verhuurde heeft verricht. Maar ook als een bepaald gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst al aanwezig was en de verhuurder het toen kende, had behoren te kennen of toen aan de huurder heeft medegedeeld dat de verhuurde zaak het gebrek niet had.

Bent u als huurder of verhuurder betrokken in het geschil ten aanzien van het al dan niet voldoen aan de voorwaarden door de verhuurder? Of wilt u meer weten over bijvoorbeeld het instellen van de sancties tegen de verhuurder? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van huurrecht en voorzien u graag van juridische bijstand of advies. Of u huurder of verhuurder bent, bij Law & More hanteren wij een persoonlijke aanpak en zullen wij samen met u uw situatie bekijken en de (vervolg) strategie daarin bepalen.

Wat moet u doen als u uw alimentatieplicht niet kunt nakomen? Image
Blog

Wat moet u doen als u uw alimentatieplicht niet kunt nakomen?

Alimentatie is een toelage aan een voormalige echtgenoot of echtgenote en eventuele kinderen als bijdrage in het levensonderhoud. Degene die alimentatie moet betalen, wordt ook wel alimentatieplichtige genoemd. De ontvanger van alimentatie wordt vaak aangeduid met alimentatiegerechtigde. Alimentatie is een bedrag dat u regelmatig moet betalen. In de praktijk wordt alimentatie maandelijks betaald. U bent alimentatie verschuldigd als u een onderhoudsplicht heeft jegens een ex-partner of uw kind. Een onderhoudsplicht jegens uw ex-partner ontstaat in het geval dat hij of zij niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Het kan door omstandigheden zo zijn dat u bijvoorbeeld niet (meer) in staat bent om alimentatie aan uw ex-partner te betalen. Uw inkomen kan gewijzigd zijn door bijvoorbeeld de Coronacrisis. Hoe kunt u dan het beste handelen als u een alimentatieverplichting hebt die u niet kunt nakomen?

Wat moet u doen als u uw alimentatieplicht niet kunt nakomen? Image

Allereerst is het verstandig om contact op te nemen met de alimentatiegerechtigde, uw ex-partner. U kunt laten weten dat uw inkomen gewijzigd is en dat u de alimentatieverplichting niet kunt nakomen. Onderling kunt u proberen tot afspraken te komen. U kunt bijvoorbeeld afspreken dat u de verplichting later nakomt of dat de alimentatie wordt verlaagd. Deze afspraken kunt u het best schriftelijk laten vastleggen. Als u hierbij hulp nodig heeft, omdat u er misschien niet helemaal uitkomt samen, kunt u een mediator inschakelen om goede afspraken te maken.

Indien het niet lukt om samen tot afspraken te komen, dient gekeken te worden of de alimentatieverplichting is bekrachtigd door de rechtbank. Dit houdt in dat de alimentatieverplichting officieel is vastgelegd door de rechtbank. Als de verplichting niet is bekrachtigd kan de alimentatiegerechtigde de betaling niet zo makkelijk afdwingen. Er is dan geen juridisch direct afdwingbare uitspraak door de Rechtbank. Een incassobureau, zoals het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen), kan het geld dan niet innen. Als de verplichting wel juridisch afdwingbaar is, moet de alimentatiegerechtigde zo snel mogelijk handelen. De alimentatiegerechtigde kan dan een incasso in gang zetten om beslag te leggen op bijvoorbeeld uw inkomen of uw auto. Als u dit wilt voorkomen, is het verstandig dat u zo snel mogelijk juridisch advies gaat inwinnen bij een scheidingsadvocaat.

Vervolgens kan er een executiegeschil gestart worden in een kort geding procedure. Deze procedure staat ook wel bekend als een spoedprocedure. Hierin vraagt u de rechter om de alimentatiegerechtigde de mogelijkheid te ontnemen om een betaling af te dwingen. De rechter zal in beginsel de alimentatieplicht moeten eerbiedigen. Echter, wanneer er sprake is van een financiële nood dat is ontstaan na de alimentatie uitspraak, dan kan er sprake zijn van misbruik van recht. In bijzondere gevallen kunnen er dus uitzonderingen worden gemaakt op de alimentatieplicht. De Coronacrisis zal daar wellicht een reden voor kunnen zijn. U kunt dit het best door een advocaat laten beoordelen.

U kunt ook proberen om de alimentatie te wijzigen. Als u verwacht dat de financiële problemen langer zullen duren, is dat een realistische keuze. U dient dan een procedure te starten tot wijziging van de alimentatieverplichting. Het alimentatiebedrag kan worden gewijzigd als er sprake is van een ‘wijziging van omstandigheden’. Dat is het geval als uw inkomen in aanzienlijke mate gewijzigd is na de uitspraak van de alimentatieverplichting.

Werkloosheid of een schuldenregeling zijn meestal geen situaties die blijvend zijn. De rechter kan in dergelijke gevalle uw alimentatieplicht tijdelijk verlagen. De rechter kan ook besluiten dat u niets hoeft te betalen. Uw alimentatie is dan nihil. Kiest u er zelf voor om minder te werken of zelfs te stoppen met werken? Dan is dit uw eigen beslissing. De rechter zal dan niet akkoord gaan met een aanpassing van uw alimentatieplicht.

Het kan ook zo zijn dat u kinderalimentatie en/of partneralimentatie betaalt, terwijl daar nooit een rechter aan te pas is gekomen. In dat geval kunt u in principe de alimentatiebetalingen stoppen of verlagen zonder dat dit direct gevolgen voor u heeft. Uw ex-partner heeft namelijk geen executoriale titel en kan dus geen incassomaatregelen treffen en beslag leggen op uw inkomen of vermogen. Wat uw ex-partner in dit geval wel kan doen, is een verzoekschrift (laten) indienen of dagvaarding laten uitbrengen om nakoming/bekrachtiging van de alimentatieafspraak te vragen.

Ongeacht of een alimentatieverplichting wel of niet is bekrachtigd door de rechtbank, blijft ons advies: stop niet ineens met betalen! Ga eerst in overleg met uw ex-partner. Mocht dit overleg niet leiden tot een oplossing, dan kunt u altijd nog een procedure bij de rechtbank starten.

Heeft u vragen over de alimentatie of wilt u de alimentatie aanvragen, wijzigen of stoppen? Neem dan contact op met Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat de scheiding en de daaropvolgende gebeurtenissen ingrijpende gevolgen kunnen hebben op uw leven. Daarom hanteren wij een persoonlijke aanpak. Samen met u en eventueel uw ex-partner kunnen wij tijdens het gesprek aan de hand van de documentatie uw juridische situatie bepalen en proberen uw visie dan wel wensen met betrekking tot (de (her)berekening van) de alimentatie in kaart te brengen en vervolgens vast te leggen. Daarnaast kunnen wij u bijstaan in een eventuele alimentatieprocedure. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door dit proces heen.

Tegenstrijdig belang bestuurder Image
Blog

Tegenstrijdig belang bestuurder

Bestuurders van een vennootschap dienen zich ten alle tijden te richten naar het belang van de vennootschap. Wat als bestuurders besluiten moeten maken waar hun eigen persoonlijke belangen bij betrokken zijn? Welk belang prevaleert en wat wordt een bestuurder geacht te doen in een dergelijke situatie?

Tegenstrijdig belang bestuurder Image

Wanneer is er sprake van een tegenstrijdig belang?

Het bestuur kan bij het besturen van de vennootschap soms een beslissing nemen die ook een voordeel verschaft aan een specifieke bestuurder. Als bestuurder dien je het vennootschapsbelang te behartigen en niet je eigen persoonlijke belang(en). Op zich is er niet direct een probleem als een beslissing van het bestuur tot gevolg heeft dat een bestuurder daarbij persoonlijk gebaat is. Dit is slechts anders indien dit persoonlijke belang tegenstrijdig is aan het belang van de onderneming. In dat geval mag de bestuurder niet mee vergaderen en beslissen.

In het Bruil-arrest oordeelde de Hoge Raad dat er sprake is van een tegenstrijdig belang als de bestuurder door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of een ander belang dat niet parallel loop met dat van de rechtspersoon, niet in staat kan worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht.[1] Bij de bepaling of er sprake is van een tegenstrijdig belang moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval.

Er is sprake van een kwalitatief tegenstrijdig belang wanneer de bestuurder in verschillende hoedanigheden optreedt. De bestuurder van een vennootschap is dan bijvoorbeeld tegelijkertijd de wederpartij van de vennootschap, omdat hij ook bestuurder is van een andere rechtspersoon. De bestuurder moet dan meerdere (tegenstrijdige) belangen behartigen. Wanneer er sprake is van een zuiver kwalitatief belang valt het belang niet onder de werking van de tegenstrijdig belang regeling. Dit is het geval als het belang niet verweven is met een persoonlijk belang van de bestuurder. Een voorbeeld daarvan is als het gaat om twee concernvennootschappen die een overeenkomst sluiten. Als de bestuurder van beide vennootschappen bestuurder is, maar niet (indirect) aandeelhouder is of een ander persoonlijk belang heeft, is er geen sprake van een kwalitatief tegenstrijdig belang.

Welke gevolgen heeft de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang?

Over de gevolgen van het hebben van een tegenstrijdig belang is inmiddels een regeling opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Een bestuurder mag niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Indien hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen, dient het besluit te worden genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen. Deze bepaling is opgenomen in art. 2:129 lid 6 voor de N.V. en 2:239 lid 6 BW voor de B.V.

Uit deze artikelen volgt niet dat de enkele aanwezigheid van zo een tegenstrijdig belang te wijten is aan een bestuurder. Het kan hem ook niet verweten worden dat hij in die situatie terecht is gekomen. De artikelen schrijven slechts voor dat de bestuurder zich moet onthouden van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming. Het gaat dus niet om een gedragsnorm die leidt tot bestraffing of voorkoming van een tegenstrijdig belang, maar slechts om een gedragsnorm die voorschrijft hoe een bestuurder moet handelen wanneer een tegenstrijdig belang aanwezig is. Het verbod van deelname aan beraadslaging en besluitvorming impliceert dat de belanghebbende bestuurder niet mag meestemmen, maar het is wel toegestaan hem om informatie te vragen voorafgaand aan de bestuursvergadering of bij de introductie van het agendapunt in de bestuursvergadering. Overtreding van deze artikelen maakt het besluit wel vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW. Dit artikel stelt dat besluiten vernietigbaar zijn als ze in strijd zijn met bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen. De vordering tot vernietiging kan worden ingesteld door eenieder die een redelijk belang heeft bij nakoming van de bepaling.

Niet alleen de onthoudingsplicht is van toepassing. De bestuurder dient ook tijdig aan het bestuur informatie te verstrekken over een mogelijk tegenstrijdig belang bij een te nemen besluit. Voorts volgt uit artikel 2:9 BW dat het tegenstrijdig belang ook kenbaar moet worden gemaakt aan de algemene vergadering van aandeelhouders. De wet geeft overigens niet duidelijk aan wanneer aan de meldingsplicht is voldaan. Het is derhalve aan te raden om hieromtrent in de statuten of elders een regeling op te nemen. De bedoeling van de wetgever met deze wetten is om de vennootschap te beschermen tegen het risico dat een bestuurder door persoonlijke belangen wordt beïnvloed. Zulke belangen verhogen het risico dat de vennootschap nadeel zal lijden. Voor artikel 2:9 BW – waarin de interne bestuurdersaansprakelijkheid is geregeld – geldt een hoge drempel. Bestuurders zijn pas aansprakelijk wanneer zij ernstig verwijtbaar handelen. Het niet naleven van wettelijke of statutaire tegenstrijdig belangregels is een zwaarwegende omstandigheid die in beginsel leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid. Een geconflicteerde bestuurder valt een persoonlijk ernstig verwijt te maken en kan dus in beginsel worden aangesproken door de vennootschap.

Sinds de aangepaste tegenstrijdig belang regels zijn op dergelijke situaties gewone vertegenwoordigingsregels van toepassing. Vooral artikel 2:130 en 2:240 BW zijn hierbij van belang. Een bestuurder die op basis van de tegenstrijdig belang-regeling niet mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming, is daarentegen wel bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen bij de rechtshandeling die het besluit tot uitvoering brengt. Onder het oude recht leidde een tegenstrijdig belang tot een beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid: het was die bestuurder niet toegestaan de vennootschap te vertegenwoordigen.

Conclusie

Heeft een bestuurder een tegenstijdig belang, dan dient hij zich te onthouden van de beraadslaging en besluitvorming. Dit is het geval wanneer hij een persoonlijk belang heeft of een belang heeft dat niet parallel loopt met het belang van de vennootschap. Houdt de bestuurder zich niet aan de onthoudingsplicht, dan kan vergroot hij de kans dat hij als bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld door de vennootschap. Verder is het besluit vernietigbaar door eenieder die hier een redelijk belang bij heeft. Ondanks het hebben van een tegenstrijdig belang, mag de bestuurder wel nog de vennootschap vertegenwoordigen.

Vindt u het moeilijk om te bepalen of er sprake is van een tegenstrijdig belang? Of twijfelt u of u het hebben van een belang moet mededelen en het bestuur dient te informeren? Laat u informeren door de advocaten Ondernemingsrecht bij Law & More. Samen met u kunnen wij de situatie en de mogelijkheden beoordelen. Aan de hand van deze analyse kunnen wij u adviseren met betrekking tot de juiste vervolgstappen. Verder voorzien wij u graag van advies en bijstand tijdens een eventuele procedure.

[1] HR 29 juni 2007, NJ 2007/420; JOR 2007/169 (Bruil).

Wijziging overdrachtsbelasting. Image
Blog

Wijziging overdrachtsbelasting: starters en beleggers opgelet!

2021 is een jaar waarin op het gebied van wet- en regelgeving het een en ander gaat veranderen. Zo ook ten aanzien van de overdrachtsbelasting. Op 12 november 2020 vond namelijk de goedkeuring van een wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting door de Tweede Kamer plaats. Het doel van dit wetsvoorstel is om de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van de beleggers te verbeteren, omdat beleggers starters vooral in (grotere) steden vaak te snel af zijn. Daardoor is het voor starters steeds moeilijker om een woning te kopen. Welke aanpassingen vanaf 1 januari 2021 voor beide categorieën gaan gelden en waar moet u als gevolg daarvan op moet gaan letten, leest u in deze blog.

Wijziging overdrachtsbelasting. Image

De twee maatregelen

Om de hierboven beschreven doel van het wetsvoorstel te realiseren, gaan vanaf 2021 op het gebied van overdrachtsbelasting tweetal wijzigingen, althans maatregelen in. Verwacht wordt dat hiermee het aantal woningtransacties door starters toeneemt en de woningtransacties door beleggers afneemt.

De eerste maatregel in dit kader geldt voor starters en houdt kort gezegd een vrijstelling van de overdrachtsbelasting in. Met andere woorden hoeft door starters vanaf 1 januari geen overdrachtsbelasting meer te worden betaald, zodat de aankoop van een woning voor hen een stuk goedkoper wordt. Als gevolg van de vrijstelling zullen de totale kosten met betrekking tot de aankoop van de woning, overigens afhankelijk van de waardestijging van de woningen, immers dalen. Let wel: de vrijstelling is eenmalig en mag de prijs van de woning vanaf 1 april 2021 niet meer dan € 400.000, – bedragen. Bovendien geldt de vrijstelling pas wanneer de overdracht van de woning bij de notaris plaatsvindt op of na 1 januari 2021 en is het moment van het tekenen van de koopovereenkomst niet bepalend.

De andere maatregel ziet op beleggers en houdt in dat hun verkrijgingen vanaf 1 januari 2021 worden belast tegen het hogere algemene tarief. Dit tarief wordt per genoemde datum namelijk verhoogd van 6% naar 8%. In tegenstelling tot starters wordt het voor de beleggers aldus duurder om een woning aan te kopen. Voor hen zullen de totale kosten betreffende de aankoop de woning, als gevolg van de verhoging van het omzetbelastingtarief, juist stijgen. Met dit tarief worden overigens niet alleen de verkrijgingen van de niet-woningen, waaronder bedrijfspanden, maar ook verkrijgingen van woningen die niet of slechts tijdelijk als hoofdverblijf zullen worden gebruikt, belast. In dit kader valt volgens de toelichting op het wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting bijvoorbeeld te denken aan een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en woningen die door niet natuurlijke personen, maar door rechtspersonen zoals woningcorporaties worden gekocht.

Starter of belegger?

Maar welke maatregel moet nou door u in het oog worden gehouden? Met andere woorden, bent u een starter of een belegger? Of iemand zich feitelijk voor het eerst op de koopwoningmarkt begeeft en nooit eerder een woning heeft verkregen, zou als uitgangspunt ter beantwoording van deze vraag kunnen worden genomen. Wie in aanmerking komt voor de startersvrijstelling en voor wie juist de verhoging van het omzetbelastingtarief geldt, wordt echter niet aan de hand van dit criterium bepaald. Voor de vrijstelling maakt het dus niet uit of u als koper al eerder een woning heeft gehad. De woning hoeft met andere woorden niet uw eerste koopwoning te zijn om in aanmerking te komen voor de vrijstelling.

Het wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting hanteert daartoe een heel ander uitgangspunt. Of u kan worden aangemerkt als starter en derhalve kans maakt op de startersvrijstelling, is afhankelijk gesteld van drie cumulatieve criteria. De criteria zijn als volgt:

  • De leeftijd van de verkrijger. Om als starter te worden aangemerkt, moet uw leeftijd liggen tussen 18 en 35 jaar. De bovengrens van 35 wordt in het wetsvoorstel gehanteerd omdat uit het onderzoek van de AFM is gebleken dat het bij een lagere leeftijd dan 35 jaar gemiddeld genomen moeilijker is om de kosten koper op te brengen. Verder geldt voor de toepassing van de vrijstelling met de ondergrens van 18 jaar het vereiste dat u meerderjarig bent. Het doel van deze ondergrens is het oneigenlijk gebruik van de startersvrijstelling te voorkomen: het is niet mogelijk dat de wettelijke vertegenwoordigers de vrijstelling gebruiken bij het aanschaffen van een woning op naam van een minderjarig kind. Verder moeten de leeftijdgrenzen per verkrijger worden toegepast, ook in het geval dat één woning wordt verkregen door meerdere verkrijgers gezamenlijk. Is één van de verkrijgers ouder dan 15 jaar, dan geldt voor deze koper: geen vrijstelling over het eigen deel.
  • De verkrijger heeft deze vrijstelling niet eerder toegepast. Zoals gezegd mag de startersvrijstelling maar één keer worden gebruikt. Om te zorgen dat deze regel niet wordt overtreden, dient u duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk te verklaren de startersvrijstelling niet eerder te hebben toegepast. Deze schriftelijke verklaring moet vervolgens worden overlegd aan de notaris, om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling van de overdrachtsbelasting. De notaris kan in beginsel uitgaan van deze schriftelijke verklaring, tenzij hij wist dat deze verklaring ten onrechte is afgegeven. Indien achteraf blijkt dat u als verkrijger de vrijstelling ondanks de afgegeven verklaring wel eerder heeft toegepast, zal alsnog worden overgegaan tot naheffing.
  • Het gebruik van de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf door de verkrijger. Met andere woorden is de reikwijdte van de startersvrijstelling beperkt tot verkrijgers die de woning ook daadwerkelijk gaan bewonen. Ten aanzien van deze voorwaarde is het voor u als verkrijger eveneens noodzakelijk om voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk te verklaren dat de woning anders dan tijdelijk en als hoofdverblijf zal worden gebruikt, alsmede deze schriftelijke verklaring aan de notaris te overleggen indien de verkrijging via hem verloopt. Onder tijdelijk gebruik wordt bijvoorbeeld de verhuur van de woning of het gebruik als daarvan als vakantiehuis verstaan. Terwijl hoofdverblijf inschrijving bij de gemeente en het opbouwen van een leven aldaar (waaronder sportactiviteiten, school, gebedshuis, kinderopvang, vrienden, familie) omvat. Gaat u als verkrijger de nieuwe woning vanaf 1 januari 2021 toch niet of slecht tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken, dan wordt u alsnog tegen het algemene tarief van 8% belast.

De beoordeling van deze criteria en daarmee de beantwoording van de vraag of u in aanmerking komt voor de toepassing van de vrijstelling, vindt plaats op het moment dat de woning wordt verkregen. Meer specifiek is dat het moment waarop de koopakte wordt opgemaakt bij de notaris. Direct voorafgaand aan het passeren van de notariële akte zal ook de schriftelijke verklaring met betrekking tot de tweede en de derde voorwaarde aan de notaris moeten worden overlegd. Het moment waarop de koopovereenkomst wordt getekend is voor de afgifte van de schriftelijke verklaring net als voor de verkrijging van de startersvrijstelling niet relevant.

De aankoop van een woning is zowel voor de starter als voor de belegger een belangrijke stap. Wil u weten tot welke categorie u behoort en met welke maatregelen u vanaf 2021 rekening moet houden? Of heeft u hulp nodig bij het afleggen van de voor de vrijstelling vereiste verklaring? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van vastgoed- en overeenkomsten recht en voorzien u graag van hulp en advies. En ook in het vervolgtraject, als het bijvoorbeeld gaat om het opstellen of controleren van het koopcontract, voorzien onze advocaten u graag van bijstand.

Eigendomsvoorbehoud Image
Blog

Eigendomsvoorbehoud

Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, aldus het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent allereerst dat anderen het eigendomsrecht van die persoon moeten respecteren. Als gevolg van dit recht is het namelijk aan de eigenaar om te bepalen wat er met zijn zaak gebeurt. Zo kan de eigenaar bijvoorbeeld besluiten om de eigendom van zijn zaak middels een koopovereenkomst over te dragen aan een ander. Voor een geldige overdracht moet echter aan een aantal wettelijke voorwaarden worden voldaan. De voorwaarde die de eigendom van de zaak uiteindelijk definitief doet overgaan, is de levering van de betreffende zaak, bijvoorbeeld door het letterlijk overhandigen daarvan aan de koper, en niet de betaling van de koopprijs zoals doorgaans wordt gedacht. Met andere woorden, de koper eigenaar op het moment van levering van de zaak.

Eigendomsvoorbehoud Image

Geen eigendomsvoorbehoud afgesproken

Het bovenstaande zal met name het geval zijn wanneer u met de koper niets in de termen van eigendomsvoorbehoud afgesproken. Weliswaar wordt naast de levering ook de koopprijs alsmede de termijn waarbinnen de betaling daarvan door de koper dient te geschieden in de koopovereenkomst afgesproken. Maar in tegenstelling tot levering vormt (de betaling van) de koopprijs geen wettelijk vereiste voor de eigendomsoverdracht. Het dus mogelijk dat de koper eigenaar wordt van oorspronkelijk uw zaak, zonder daarvoor (het volledige bedrag) te hebben betaald. Blijft de betaling door de koper daarna uit? Dan kunt u bijvoorbeeld niet zomaar uw zaak terughalen. De niet betalende koper kan immers gewoon het verkregen eigendomsrecht op die zaak inroepen en wordt u geacht om ditmaal zijn eigendomsrecht op de betreffende zaak te respecteren. Anders gezegd staat u in dat geval zonder uw zaak of betaling en dus met lege handen. Hetzelfde geld als de koper wel voornemens is om te betalen maar voordat de daadwerkelijke betaling plaats vindt, te maken krijgt met faillissement. Dit is een vervelende situatie dat overigens kan worden voorkomen.

Eigendomsvoorbehoud als voorzorgsmaatregel

Voorkomen is immers beter dan genezen. Daarom is het verstandig om de mogelijkheden die er zijn ook te benutten. Zo kan de eigenaar van de zaak met de koper overeenkomen dat de eigendom pas overgaat op de koper, als door de koper aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Een dergelijke voorwaarde kan bijvoorbeeld ook de betaling van de koopsom betreffen en wordt ook wel eigendomsvoorbehoud genoemd. Eigendomsvoorbehoud is geregeld in artikel 3:92 van het Burgerlijk Wetboek en heeft indien overeengekomen aldus tot gevolg dat de verkoper juridisch gezien eigenaar blijft van de zaak totdat de koper de volledige afgesproken prijs voor de zaak heeft betaald. Eigendomsvoorbehoud dient dan als een voorzorgsmaatregel: blijft de betaling door de koper uit? Of krijgt de koper alvorens hij de verkoper heeft betaald, te maken met faillissement? Dan heeft de verkoper als gevolg van bedongen eigendomsvoorbehoud het recht om zijn zaak van de koper terug te eisen. Werkt de koper niet mee aan afgifte van de zaak, dan kan de verkoper via de gerechtelijke weg overgaan tot beslag en executie. Omdat de verkoper altijd eigenaar is gebleven, valt zijn zaak ook niet in de failliete boedel van de koper en kan uit die boedel worden opgeëist. Wordt de voorwaarde van betaling wel door de koper vervuld? Dan (pas) gaat het eigendom van de zaak over op de koper.

Een voorbeeld van eigendomsvoorbehoud: huurkoop

Een van de meest voorkomende transacties waarbij door partijen gebruik wordt gemaakt van eigendomsvoorbehoud is de huurkoop, oftewel koop van bijvoorbeeld een auto op afbetaling dat in artikel 7A:1576 BW is geregeld. Bij huurkoop gaat het dus om koop en verkoop van op afbetaling waarbij partijen overeenkomen dat de verkochte zaak niet enkel door aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de voorwaarde van algehele afbetaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst is verschuldigd. Daartoe behoren overigens niet de transacties met betrekking tot alle onroerende zaken en de meeste registergoederen. Deze transacties zijn in de wet uitgesloten van huurkoop. Uiteindelijk beoogt de regeling van huurkoop met haar dwingende bepalingen om de koper van bijvoorbeeld een auto bescherming te bieden tegen een te lichtvaardig aangaan van een huurkoop, alsook de verkoper tegen een te eenzijdig sterke positie van de koper.

Effectiviteit van eigendomsvoorbehoud

Voor de effectieve werking van eigendomsvoorbehoud is het wel belangrijk dat het schriftelijk wordt vastgelegd. Dat kan in de in de koopovereenkomst zelf dan wel in een geheel aparte overeenkomst. Doorgaans wordt eigendomsvoorbehoud echter in de algemene voorwaarden vastgelegd. In dat geval zal echter in het oog moeten worden gehouden dat aan wettelijke eisen omtrent de algemene voorwaarden moet zijn voldaan. Meer informatie over de algemene voorwaarden en de daarvoor geldende wettelijke vereisten vindt u in een van onze eerdere blogs: Algemene voorwaarden: wat u erover moet weten.

Voorts is het in het kader van een effectiviteit van belang dat het op te nemen eigendomsvoorbehoud ook geldig is. Daartoe moet aan de volgende eisen worden voldaan:

  • de zaak moet bepaalbaar of identificeerbaar zijn (omschreven)
  • de zaak mag niet zijn verwerkt in een nieuwe zaak
  • de zaak mag niet bewerkt zijn tot een nieuwe zaak

Belangrijk is bovendien om bepalingen omtrent eigendomsvoorbehoud niet te eng te formuleren. Hoe enger een eigendomsvoorbehoud wordt geformuleerd, hoe meer risico’s worden opengelaten. Als er meerdere zaken aan de verkoper levert, is het daarom bijvoorbeeld verstandig om te regelen dat de verkoper eigenaar blijft van alle geleverde zaken totdat de volledige koopsom is voldaan, ook al is een gedeelte van deze zaken door de koper al betaald. Hetzelfde geldt voor de zaken van de koper waarin de door de verkoper geleverde zaken zijn, althans worden verwerkt. In dit geval wordt ook wel van een verlengd eigendomsvoorbehoud gesproken.

Vervreemding door koper onder eigendomsvoorbehoud als belangrijk punt van aandacht

Omdat de koper vanwege een overeengekomen eigendomsvoorbehoud nog geen eigenaar is, is hij in beginsel ook niet in staat om een ander juridisch eigenaar te maken. Feitelijk kan de koper dit natuurlijk wel door de zaak te verkopen aan derden, hetgeen regelmatig ook gebeurt. Overigens kan de koper, gelet op interne verhouding met de verkoper, toch bevoegd zijn om de zaak over te dragen. In beide gevallen kan de eigenaar zijn zaak niet als eigendom terugvorderen van derde. Het eigendomsvoorbehoud is door de verkoper immers enkel jegens de koper bedongen. Bovendien kan derde zich in het kader van bescherming tegen een dergelijke vordering van de koper beroepen op de bepaling van artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek, oftewel de goede trouw. Dat zou pas anders zijn als deze derde het eigendomsvoorbehoud tussen de koper en de verkoper kende of wist dat het in de branche gebruikelijk is dat de geleverde zaken onder eigendomsvoorbehoud worden geleverd én dat het financieel slecht ging met de koper.

Het eigendomsvoorbehoud is een juridisch nuttige doch lastige constructie. Het is daarom verstandig om een deskundig advocaat te raadplegen, alvorens een eigendomsvoorbehoud aan te gaan. Heeft u te maken met eigendomsvoorbehoud of heeft u hulp nodig bij het opstellen daarvan? Neem dan contact op met Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat ontbreken van een dergelijk eigendomsvoorbehoud dan wel het onjuist vastleggen daarvan ingrijpende consequenties voor u kan hebben. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van contractenrecht en helpen u graag, door middel van een persoonlijke aanpak verder.

Herziening van het NV-recht en de man/vrouw verhouding Image
Blog

Herziening van het NV-recht en de man/vrouw verhouding

In 2012 heeft het BV-recht vereenvoudiging en flexibilisering ondergaan. Met de inwerkingtreding van Wet vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht kregen de aandeelhouders de mogelijkheden om hun onderlinge verhoudingen te regelen, zodat er meer ruimte ontstond om de inrichting van de vennootschap aan te passen aan de aard van de onderneming en de samenwerkingsrelatie van de aandeelhouder. In aansluiting op deze vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht staat nu de modernisering van het NV-recht op de planning. Met het wetsvoorstel Modernisering NV-recht en evenwichtiger man/vrouw verhouding wordt in dit kader allereerst beoogd om het NV-recht eenvoudiger en flexibeler te maken, zodat aan de huidige behoeften van de veel grote ondernemingen, al dan niet beursgenoteerd, die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken, kan worden voldaan. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in de top van grote bedrijven evenwichtiger te maken. Welke veranderingen de ondernemers ten aan zien van de twee zojuist benoemde thema’s de komende tijd staan te wachten, worden hieronder in hoofdlijnen besproken.

Herziening van het NV-recht en de man/vrouw verhouding Image

De onderwerpen voor herziening van het NV-recht

De herziening van het NV-recht ziet doorgaans op de regels die door ondernemers in de praktijk als onnodig knellend worden ervaren, aldus de toelichting bij het wetsvoorstel. Een van dergelijke knelpunten vormt bijvoorbeeld de positie van minderheidsaandeelhouders. Door de grote vrijheid van inrichting dat op dit moment bestaat, lopen zij het risico door de meerderheid te worden benadeeld, nu zij zich zeker als het aankomt op besluitvorming in een algemene vergadering aan de meerderheid moeten schikken. Om te voorkomen dat de belangrijke rechtten van (minderheids-)aandeelhouders in het geding zijn of dat het belang van de meerderheidsaandeelhouders wordt misbruikt, beschermt het wetsvoorstel Modernisering NV-recht de minderheidsaandeelhouder door bijvoorbeeld zijn instemming te vereisen.

Een ander knelpunt is het verplicht maatschappelijk kapitaal. Op dit punt zorgt het wetsvoorstel voor versoepeling, dat wil zeggen dat in de statuten vastgelegd maatschappelijk kapitaal, zijnde de som van de nominale waardes van het totale aantal aandelen, net als bij de BV niet langer wordt verplicht. De gedachte daarachter is dat met het afschaffen van deze verplichting de ondernemers die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken, meer ruimte krijgen om kapitaal aan ta trekken, zonder dat daartoe eerst de statuten moeten worden gewijzigd. Vermelden de statuten wel een maatschappelijk kapitaal, dan moet daarvan volgens de nieuwe regeling een vijfde zijn geplaatst. De absolute eisen aan het geplaatste en gestorte kapitaal blijven inhoudelijk overigens onveranderd en moeten allebei € 45.000 bedragen.

Daarnaast krijgt een bekend concept in het BV-recht: aandelen van een bepaalde aanduiding ook in het NV-recht plaats. Een bepaalde aanduiding kan dan gebruikt worden om bepaalde rechten te verbinden aan aandelen binnen een (of meer) soorten aandelen, zonder dat daarvoor een nieuwe soort aandelen hoeft te worden gecreëerd. Om welke rechten het precies gaat zal verder in de statuten moeten aangeduid.  Zodoende kan in de toekomst bijvoorbeeld aan de houder van gewone aandelen met een bijzondere aanduiding een bijzonder zeggenschapsrecht zoals omschreven in de statuten worden toegekend.

Een ander belangrijk punt van het NV-recht de wijziging waarvan in het voorstel is opgenomen, betreft het stemrecht van pandhouders en vruchtgebruikers. De wijziging is gelegen in het feit dat het mogelijk wordt om het stemrecht ook op een later moment aan een pandhouder of vruchtgebruiker toe te kennen. Ook deze wijziging is in lijn met het huidige BV-recht en voorziet volgens de toelichting bij het wetsvoorstel in de behoefte dat blijkbaar al enige tijd in de praktijk bestaat. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel in dit kader verder te verduidelijken dat de toekenning van het stemrecht bij een pandrecht op aandelen ook al bij de vestiging onder opschortende voorwaarde kan geschieden.

Verder bevat het wetsvoorstel Modernisering NV-recht een aantal wijzigingen op het punt van besluitvorming. Een van de belangrijke wijzigingen betreft bijvoorbeeld besluitvorming buiten de vergadering, die met name van belang is voor de NV’s die in een groep met elkaar zijn verbonden. Naar het huidige recht kan besluitvorming buiten vergadering alleen als de statuten dit mogelijk maken, is het geheel niet mogelijk als de vennootschap toonderaandelen kent of bewilligde certificaten heeft uitgegeven en moet met algemene stemmen worden besloten. In de toekomst wordt met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel besluitvorming buiten de vergadering als uitgangspunt mogelijk, mits alle vergadergerechtigden hiermee hebben ingestemd. Bovendien ligt met het nieuwe wetsvoorstel ook de mogelijkheid om buiten Nederland te vergaderen in het vooruitzicht, hetgeen gunstig is voor ondernemers met internationaal operende NV’s.

Tenslotte komen nog de kosten die met oprichting verband houden in het wetsvoorstel aan bod. Met het nieuwe wetsvoorstel Modernisering NV-recht wordt ten aanzien daarvan de mogelijkheid geopend dat de vennootschap in de akte van oprichting voor het betalen van deze kosten wordt verbonden. Dat heeft tot gevolg dat de afzonderlijke bekrachtiging van de desbetreffende oprichtingshandelingen door het bestuur daarmee wordt omzeild. Met deze wijziging zou de verplichting tot opgave van de oprichtingskosten bij het Handelsregister voor de NV kunnen worden geschrapt, net zoals dat bij de BV is gebeurd.

Een evenwichtiger man/vrouw verhouding

In de afgelopen jaren stond de doorstroom van de vrouwen aan de top centraal. Echter, uit onderzoek naar de resultaten is gebleken dat deze enigszins teleurstellen, zodat het kabinet zich genoodzaakt ziet om met dit wetsvoorstel Modernisering NV-recht en man/vrouw verhouding evenwel het streven naar meer vrouwen in de top van het bedrijfsleven te bevorderen. De gedachte daarachter is diversiteit in de topondernemingen betere besluiten en bedrijfsresultaten kan opleveren. Teneinde gelijkere kansen en uitgangspositie voor iedereen in het bedrijfsleven te bewerkstelligen worden in het betreffende wetsvoorstel twee maatregelen genomen. Ten eerste worden ook grote naamloze vennootschappen verplicht om passende en ambitieuze streefcijfers te formuleren voor het bestuur, de raad van commissarissen en subtop. Daarnaast dienen zij volgens het wetsvoorstel concrete plannen te maken om deze uit te voeren en transparant te zijn over het proces. De man-vrouwverhouding in de raad van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven moet namelijk groeien naar ten minste een derde van het aantal mannen en een derde van het aantal vrouwen. Zo is een raad van commissarissen van bijvoorbeeld drie personen evenwichtig samengesteld indien daarin ten minste één man en één vrouw zitting hebben. In dit kader geldt bijvoorbeeld voor de benoeming van een commissaris die niet bijdraagt aan een vertegenwoordiging van ten minste 30% m/v, dat deze benoeming nietig is. Dat betekent overigens niet dat de besluitvorming waaraan een nietig benoemde commissaris heeft deelgenomen, door de nietigheid wordt aangetast.

Over het algemeen betekent herziening en modernisering van het NV-recht een voor de onderneming positieve ontwikkeling dat in de bestaande behoeftes van veel naamloze vennootschappen voorziet. Dat neemt niet echter weg dat er voor de ondernemingen die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken het een en ander gaat veranderen. Wilt u weten wat deze aankomende veranderingen concreet voor uw onderneming betekenen of hoe het met de man/vrouwverhouding binnen uw onderneming erbij staat? Heeft u nog andere vragen over het wetsvoorstel? Of wilt u simpelweg op de hoogte blijven van de modernisering van het NV-recht? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van ondernemingsrecht en voorzien u graag van advies. Ook de verdere ontwikkelingen houden wij voor u in de gaten!

Bescherming bedrijfsgeheimen: wat moet u weten? Image
Blog

Bescherming bedrijfsgeheimen: wat moet u weten?

Sinds 2018 geldt in Nederland de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (Wbb). Daarmee wordt de uitvoering gegeven aan de Europese Richtlijn inzake de harmonisatie van de regels betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie. Met de invoering van de Europese Richtlijn wordt beoogd om een versnippering van regelgeving in alle lidstaten te voorkomen en daarmee rechtszekerheid te bewerkstelligen voor de ondernemer.  Voor die tijd bestond namelijk ook in Nederland geen specifieke regeling teneinde de niet openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie te beschermen en moest de oplossing met name in contractenrecht, of meer specifiek in geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen worden gezocht. Onder omstandigheden bood ook het leerstuk van onrechtmatige daad of de weg van het strafrecht een oplossing. Met de inwerkingtreding van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen krijgt u als ondernemer een wettelijk recht om juridische procedures te starten wanneer uw bedrijfsgeheimen onrechtmatig worden verkregen, openbaar worden gemaakt of worden gebruikt. Wat precies onder bedrijfsgeheimen wordt verstaan en wanneer en welke maatregelen u tegen een inbreuk op uw bedrijfsgeheim kunt ondernemen, leest u hieronder.

Bescherming bedrijfsgeheimen: wat moet u weten? Image

Wat is een bedrijfsgeheim?

Geheim. Gelet op de definitie van artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen moet de bedrijfsinformatie allereerst niet algemeen bekend of gemakkelijk toegankelijk zijn. Ook niet voor deskundigen die zich gewoonlijk met dergelijke informatie bezighouden.

Handelswaarde. Daarnaast bepaalt de Wet bescherming bedrijfsgeheimen dat de bedrijfsinformatie handelswaarde moet hebben omdat zij geheim is. Met andere woorden, onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken daarvan zou schadelijk kunnen zijn voor de zakelijke, financiële of strategische belangen of de concurrentiepositie van de ondernemer die rechtmatig over die informatie beschikt.

Redelijke maatregelen. Tenslotte moet de bedrijfsinformatie onderworpen zijn aan redelijke maatregelen teneinde deze geheim te houden. In dit kader valt bijvoorbeeld te denken aan de digitale beveiliging van uw bedrijfsinformatie door middel van wachtwoorden, encryptie of beveiligingssoftware. Onder redelijke maatregelen vallen eveneens de geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen in arbeids-, samenwerkingscontracten en werkprotocollen. In die zin verdwijnt blijft deze wijze van bescherming van bedrijfsinformatie van belang. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van contracten- en ondernemingsrecht en helpen u graag bij het opstellen of controleren van uw geheimhoudings- en non-concurrentieovereenkomsten en bedingen.

De hierboven omschreven definitie van bedrijfsgeheimen is vrij ruim. Over het algemeen zullen bedrijfsgeheimen de informatie betreffen, met toepassing waarvan geld kan worden verdiend. Concreet valt in dit kader te denken aan de volgende soorten informatie: productieprocessen, formules en recepten, maar zelfs ook concepten, onderzoeksgegevens en klantenbestanden.

Wanneer is sprake van inbreuk?

Voldoet uw bedrijfsinformatie aan de drie vereisten van de wettelijke definitie van artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen? Dan wordt uw bedrijfsinformatie automatisch als bedrijfsgeheim beschermd. Daartoe is geen (nader) aanvraag of geen registratie vereist. In dat geval is het zonder toestemming verkrijgen, gebruiken of openbaar maken alsmede het produceren, aanbieden of in de handel brengen van inbreuk makende goederen door anderen, onrechtmatig, aldus artikel 2 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Als het gaat om onrechtmatig gebruiken van bedrijfsgeheimen, dan valt bijvoorbeeld ook te denken aan de schending van de geheimhoudingsovereenkomst die daarop betrekking heeft of van een andere (contractuele) verplichting tot beperking van het gebruik van het bedrijfsgeheim. Overigens kent de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in artikel 3 ook uitzonderingen op het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken alsmede het produceren, aanbieden of in de handel brengen van inbreuk makende goederen. Zo wordt als het onrechtmatig verkrijgen van een bedrijfsgeheim bijvoorbeeld niet beschouwd het verkrijgen door middel van een onafhankelijke ontdekking of middels ‘reverse engineering’ oftewel observatie, onderzoek, demontage of testen van een product of voorwerp dat ter beschikking van het publiek is gesteld dan wel op een rechtmatige manier is verkregen.

Maatregelen tegen inbreuk op bedrijfsgeheimen

De Wet bescherming bedrijfsgeheimen biedt de ondernemers mogelijkheden om tegen inbreuk op hun bedrijfsgeheimen op te treden. Een van de mogelijkheden, beschreven in artikel 5 van de genoemde wet, betreft een verzoek aan de voorzieningenrechter tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen. De voorlopige maatregelen zien bijvoorbeeld op een verbod a) op het gebruik of de openbaarmaking van het bedrijfsgeheim dan wel b) om inbreuk makende goederen te produceren, aan te bieden, in de handel te brengen of te gebruiken, of om die goederen voor die doelen in te voeren, uit te voeren of op te slaan. De bewarende maatregelen houden op zijn beurt de beslaglegging op of aangifte van goederen waarvan een verdenking van inbreuk bestaat in.

Een andere mogelijkheid van de ondernemer is volgens artikel 6 van de Wet op bescherming bedrijfsgeheimen gelegen in het verzoek aan de bodemrechter om de rechterlijke beven en de corrigerende maatregelen te gelasten. Daaronder valt bijvoorbeeld het terugroepen van de inbreuk makende goederen van de markt, het vernietigen van zaken die bedrijfsgeheimen bevatten of toepassen en de teruggave van deze informatiedragers aan de houder van het bedrijfsgeheim. Verder kan op grond van artikel 8 van de Wbb schadevergoeding van de inbreukmaker door de ondernemer worden gevorderd. Hetzelfde geldt voor de veroordeling van de inbreukmaker in de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de ondernemer als in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt, maar dan via artikel 1019ie Rv.

Bedrijfsgeheimen zijn voor ondernemers aldus een belangrijk goed. Wilt u weten of bepaalde bedrijfsinformatie tot uw bedrijfsgeheim behoort? Heeft u voldoende beschermingsmaatregelen genomen? Of heeft u al te maken met inbreuk op uw bedrijfsgeheimen? Neem dan contact op met Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat inbreuk op uw bedrijfsgeheim vergaande gevolgen voor u en uw onderneming kan hebben en dat adequaat handelen zowel vooraf als achteraf geboden is. Daarom hanteren de advocaten van Law & More een persoonlijke doch heldere aanpak. Samen met u analyseren zij de situatie en zetten de te nemen vervolgstappen uit. Indien nodig staan onze advocaten, die deskundig zijn op het gebied van ondernemings- en procesrecht, u verder ook graag bij in de eventuele procedure.

Internationaal draagmoederschap Image
Blog

Internationaal draagmoederschap

Wensouders kiezen er in de praktijk steeds vaker voor om een draagmoederschapstraject te starten in het buitenland. Hiervoor kunnen zij verschillende redenen hebben, welke allemaal verbonden zijn aan de onzekere positie van de wensouders onder Nederlands recht. Deze worden hieronder kort besproken. In dit artikel leggen wij uit dat de mogelijkheden in het buitenland ook verschillende problemen met zich mee kunnen brengen door de verschillen tussen buitenlandse en Nederlandse wetgeving.

Internationaal draagmoederschap Image

Beweegredenen

Waarom veel wensouders ervoor kiezen een draagmoeder in het buitenland te zoeken heeft diverse redenen. Ten eerste is het in Nederland strafrechtelijk verboden te bemiddelen tussen potentiële draagmoeders en wensouders, wat de zoektocht naar een draagmoeder kan bemoeilijken. Ten tweede worden er in de praktijk aan hoogtechnologisch draagmoederschap strikte vereisten gesteld. Hier kunnen de wensouders of de draagmoeder niet altijd aan voldoen. Daarnaast is het in Nederland ook moeilijk verplichtingen op te leggen aan de betrokken partijen in een draagmoederschapscontract. Dit heeft tot gevolg dat de draagmoeder bijvoorbeeld niet in rechte gedwongen kan worden het kind af te staan. Daarentegen is de kans groter om in het buitenland een bemiddelingsbureau te vinden en dwingende afspraken te maken. De reden hiervoor is dat daar soms, in tegenstelling tot in Nederland, commercieel draagmoederschap is toegestaan. Voor meer informatie over draagmoederschap in Nederland verwijzen wij u graag naar dit artikel.

Valkuilen bij internationaal draagmoederschap

Terwijl het op het eerste gezicht dus lijkt dat het makkelijker is om een succesvol draagmoederschapstraject te doorlopen in een ander (daarin gespecialiseerd) land, stuiten wensouders toch vaker op problemen na de geboorte. Dit is met name het geval door verschillen tussen de buitenlandse en Nederlandse wetgeving. Hieronder bespreken wij de meest voorkomende valkuilen.

Erkenning van de geboorteakte

In sommige landen is het mogelijk om als wensouder ook als juridisch ouder op de geboorteakte vermeld te worden (bijvoorbeeld vanwege de genetische afstamming). Vaak wordt er dan in de registers van de burgerlijke stand aantekening gemaakt van de draagmoeder. Een dergelijke geboorteakte is in Nederland in strijd met de openbare orde. In Nederland is namelijk de geboortemoeder de moeder van het kind en heeft het kind bovendien recht op kennis van zijn afstamming (art. 7 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind). Daarom zal een dergelijke geboorteakte in Nederland niet worden erkend. Een rechter dient in dat geval de geboortegegevens van het kind opnieuw vast te stellen.

Erkenning door gehuwde wensvader

Een ander probleem doet zich voor wanneer een gehuwde wensvader als juridisch vader op de geboorteakte staat vermeld, terwijl de moeder op de geboorteakte de draagmoeder is. Dit heeft tot gevolg dat de geboorteakte niet kan worden erkend. Volgens de Nederlandse wet kan een getrouwde man namelijk niet zonder rechterlijke tussenkomst een kind van een andere vrouw dan zijn echtgenoot erkennen.

Terugreizen naar Nederland

Daarnaast kan het problematisch zijn om met het kind terug naar Nederland te reizen. Indien de geboorte akte, zoals hierboven beschreven, in strijd is met de openbare orde zal het namelijk niet mogelijk zijn reispapieren voor het kind van de Nederlandse ambassade te ontvangen. Dit verhindert de wensouders in dat geval het land te verlaten met hun pasgeboren kind. Bovendien zitten ouders vaak zelf met een reisvisum dat afloopt, waardoor deze in het ergste geval gedwongen het land moeten verlaten zonder het kind. Een mogelijke oplossing is het starten van een kort geding tegen de Nederlandse staat en derhalve de afgifte van een nooddocument dwingen. Hierbij is het echter onzeker of deze zal slagen.

Praktische problemen

Tot slot kunnen zich nog enkele praktische problemen voordoen. Bijvoorbeeld dat het kind geen Burgerservicenummer heeft, wat gevolgen heeft voor de zorgverzekering en de aanspraak op bijvoorbeeld de kinderbijslag. Daarnaast kan, net als bij draagmoederschap in Nederland, het verkrijgen van juridisch ouderschap een hele klus zijn.

Conclusie

Zoals hierboven is beschreven, lijkt het op het eerste gezicht makkelijker om te kiezen voor draagmoederschap in het buitenland. Doordat het in een aantal landen wettelijk geregeld en gecommercialiseerd is, zou je als wensouders sneller een draagmoeder kunnen vinden, kunnen kiezen voor hoogtechnologisch draagmoederschap en makkelijker een afdwingbaar contract maken. Toch zijn er een aantal grote valkuilen waar wensouders vaak niet bij stil staan. In dit artikel hebben wij deze valkuilen weergeven, zodat het mogelijk is met deze informatie een weloverwogen keuze te maken.

Zoals u hierboven heeft kunnen lezen is de keuze voor draagmoederschap, zowel in Nederland als in het buitenland, mede door de juridische gevolgen niet makkelijk. Wilt u hier meer over weten? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in personen- en familierecht en hebben een internationale focus. Wij voorzien u graag van advies en bijstand tijdens een eventuele juridische procedure.

Draagmoederschap in Nederland Image
Blog

Draagmoederschap in Nederland

Zwangerschap is helaas niet vanzelfsprekend voor elke ouder met een kinderwens. Naast de mogelijkheid van adoptie, kun je als wensouder in dat geval een beroep doen op een draagmoeder. Op dit moment is het draagmoederschap nog niet wettelijk geregeld in Nederland, wat de rechtspositie van zowel de wensouders als de draagmoeder onduidelijk maakt. Bijvoorbeeld, wat als de draagmoeder na de geboorte het kind wilt houden of de wensouders het kind niet willen opnemen in hun gezin? En word je als wensouder bij de geboorte ook automatisch juridisch ouder van het kind? Dit artikel zal deze vragen en nog vele andere voor u beantwoorden. Daarnaast wordt het concept Wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming besproken.

Draagmoederschap in Nederland Image

Is draagmoederschap in Nederland toegestaan?

De praktijk biedt twee vormen van draagmoederschap welke beide in Nederland zijn toegestaan. Deze vormen zijn laag- en hoogtechnologisch draagmoederschap.

Laagtechnologisch draagmoederschap

Bij laagtechnologisch draagmoederschap stelt de draagmoeder haar eicel ter beschikking. Dit houdt in dat bij deze vorm van draagmoederschap de draagmoeder altijd de genetische moeder is. De zwangerschap wordt tot stand gebracht door een inseminatie met zaad van de wensvader of een donor (of op natuurlijke wijze tot stand gebracht). Er zijn geen bijzondere wettelijke vereisten voor het uitvoeren van laagtechnologisch draagmoederschap. Bovendien is er geen medische assistentie noodzakelijk.

Hoogtechnologisch draagmoederschap

Medische assistentie is daarentegen wel noodzakelijk bij hoogtechnologisch draagmoederschap. Hierbij komt namelijk eerst een buitenbaarmoederlijke bevruchting tot stand door middel van IVF. Daarna wordt de bevruchte embryo in de baarmoeder van de draagmoeder geplaatst, waardoor deze in de meeste gevallen niet de genetische moeder is van het kind. Door de noodzakelijke medische tussenkomst gelden voor deze vorm van draagmoederschap in Nederland strikte vereisten. Deze zijn onder andere dat beide wensouders genetisch verwant zijn met het kind, er een medische noodzaak bestaat voor de wensmoeder, dat de wensouders zelf een draagmoeder vinden en leeftijdsgrenzen (tot 43 jaar voor de eiceldonor en tot 45 jaar voor de draagmoeder).

Verbod op bevordering van (commercieel) draagmoederschap

Dat zowel laag- als hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland zijn toegestaan betekent niet dat draagmoederschap altijd is toegestaan. Het Wetboek van Strafrecht bepaalt namelijk dat de bevordering van (commercieel) draagmoederschap verboden is. Dit houdt in dat er geen websites reclame mogen maken om vraag en aanbod rondom draagmoederschap te stimuleren. Daarnaast mogen wensouders niet openbaar (bijvoorbeeld via sociale media) op zoek zijn naar een draagmoeder (en ook andersom: een draagmoeder mag niet openbaar op zoek zijn naar wensouders). Een draagmoeder mag bovendien geen financiële compensatie ontvangen, behalve voor de door haar gemaakte (medische) kosten.

Draagmoederschapscontract

Indien wordt gekozen voor draagmoederschap is het heel belangrijk om duidelijke afspraken te maken. Doorgaans wordt dit gedaan door een draagmoederschapscontract op te stellen. Dit is een vormvrij contract, dus hierin kunnen allerlei afspraken worden vastgelegd voor zowel de draagmoeder als de wensouders. In de praktijk is een dergelijk contract juridisch moeilijk afdwingbaar, omdat dit wordt gezien als in strijd met de goede zeden. Daarom is vrijwillige medewerking van zowel de draagmoeder als wensouders gedurende het hele draagmoederschapstraject van groot belang. Een draagmoeder kan namelijk niet worden verplicht het kind na de geboorte af te staan en de wensouders kunnen niet verplicht worden het kind op te nemen in hun gezin. Vanwege dit probleem kiezen wensouders er steeds vaker voor om op zoek te gaan naar een draagmoeder in het buitenland. Dit levert in de praktijk alsnog de nodige problemen op. Hiervoor verwijzen wij u graag naar ons artikel over internationaal draagmoederschap.

Juridisch ouderschap

Door het gebrek aan een specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap wordt je als wensouder niet automatisch juridisch ouder bij de geboorte van het kind. Het Nederlands afstammingsrecht gaat namelijk uit van het principe dat de geboortemoeder altijd de juridische moeder is van het kind, dus ook in het geval van draagmoederschap. Indien de draagmoeder op het moment van de geboorte gehuwd is, wordt de partner van de draagmoeder automatisch erkend als ouder.

Daarom geldt in de praktijk de volgende procedure. Na de geboorte en de (legitieme) aangifte daarvan, wordt het kind, met toestemming van de Raad voor de Kinderbescherming, opgenomen in het gezin van de wensouders. De rechter ontheft de draagmoeder (en eventueel ook haar echtgenoot) uit het ouderlijk gezag, waarna de wensouders benoemd worden als voogd. Nadat de wensouders het kind één jaar hebben verzorgd en opgevoed is het mogelijk het kind gezamenlijk te adopteren. Een andere mogelijkheid is dat de wensvader het kind erkent of zijn vaderschap gerechtelijk laat vaststellen (in het geval de draagmoeder ongehuwd is of het ouderschap van haar echtgenoot is ontkend). De wensmoeder kan dan na één jaar van opvoeding en verzorging van het kind, deze adopteren.

Concept wetsvoorstel

Het concept Wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming beoogt de bovenstaande procedure tot verkrijgen van het ouderschap te vereenvoudigen. Op basis hiervan wordt er een uitzondering opgenomen bij de regel dat de geboortemoeder altijd juridisch moeder is, namelijk een toekenning van ouderschap na draagmoederschap. Dit kan voor de conceptie geregeld worden met een speciale verzoekschriftprocedure door de draagmoeder en wensouders. Er moet hierbij een draagmoederschapsovereenkomst worden voorgelegd, die door de rechter wordt getoetst aan de wettelijke voorwaarden. Deze hebben onder andere betrekking op de meerderjarigheid en counseling van de betrokkenen en de genetische verwantschap van één van de wensouders met het kind.

Indien de rechter het draagmoederschapstraject goedkeurt, worden de wensouders op het moment van geboorte ouders van het kind en worden zij dan ook als zodanig op de geboorteakte van het kind vermeld. Een kind heeft op basis van het VN Kinderrechtenverdrag het recht om kennis te hebben over de eigen afstamming. Daarom wordt er een register ingericht waarin de informatie met betrekking tot de biologische en juridische afstamming wordt bewaard indien deze van elkaar afwijkt. Tot slot geeft het conceptwetsvoorstel een uitzondering op het verbod op bemiddeling bij draagmoederschap indien dit plaatsvindt door een onafhankelijke en door de minister aangewezen rechtspersoon.

Conclusie

Hoewel (niet-commercieel laag- en hoogtechnologisch) draagmoederschap in Nederland is toegestaan, kan het door het ontbreken van specifieke regelgeving leiden tot een problematisch proces. Gedurende het draagmoederschapstraject zijn de betrokken partijen (ondanks een draagmoederschapscontract) afhankelijk van elkaars vrijwillige medewerking. Daarnaast is het niet automatisch zo dat wensouders bij de geboorte juridisch ouderschap verkrijgen over het kind. Het concept Wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming probeert het juridisch traject voor alle betrokkenen te verduidelijken met een wettelijke regeling voor draagmoederschap. De parlementaire behandeling hiervan zal echter naar alle waarschijnlijkheid pas in een volgende regeerperiode plaatsvinden.

Bent u als wensouder of draagmoeder van plan om een draagmoederschapstraject te starten en wilt u uw juridische positie nader contractueel regelen? Of heeft u hulp nodig bij het verkrijgen van juridisch ouderschap bij de geboorte van het kind? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd op het gebied van personen- en familierecht en helpen u graag verder.

Ouderlijk gezag Image
Blog

Ouderlijk gezag

Wanneer een kind wordt geboren heeft de moeder van het kind automatisch het ouderlijk gezag over het kind. Behoudens de gevallen waarin de moeder op dat moment zelf nog minderjarig is. Als de moeder tijdens de geboorte van het kind getrouwd is met haar partner of een geregistreerd partnerschap heeft, krijgt de vader van het kind ook automatisch het ouderlijk gezag. Wanneer de moeder en vader van een kind uitsluitend samenleven, is er niet automatisch sprake van gezamenlijk gezag. Bij samenwoners dient de vader van het kind, indien hij dat wenst, het kind te erkennen bij de gemeente. Daarmee heeft de partner niet meteen ook het gezag over het kind. Daartoe dienen de ouders samen een verzoek tot gezamenlijk gezag in te dienen bij de rechtbank.

Ouderlijk gezag Image

Wat houdt het ouderlijk gezag in?

Het ouderlijk gezag houdt in dat de ouders over belangrijke beslissingen in het leven van hun minderjarige kind beslissingsbevoegdheid hebben. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan medische beslissingen, schoolkeuze of de beslissing waar een kind zijn/haar hoofdverblijfplaats zal hebben. We kennen in Nederland het eenhoofdig gezag en het gezamenlijk gezag. Eenhoofdig gezag houdt in dat het gezag bij één ouder ligt en het gezamenlijk gezag houdt in dat het gezag door beide ouders uitgeoefend wordt.

Kan het gezamenlijk gezag worden gewijzigd naar eenhoofdig gezag?

Het uitgangspunt is dat het gezamenlijk gezag, dat ten tijde van het huwelijk bestond, na een echtscheiding wordt voortgezet. Dit is vaak in het belang van het kind. In een echtscheidingsprocedure of in een procedure na de echtscheiding kan een van de ouders echter wel aan de rechter vragen om met het eenhoofdig gezag belast te worden. Dit verzoek wordt alleen toegewezen in de volgende gevallen:

  • als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of;
  • wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

In de praktijk is gebleken dat verzoeken om eenhoofdig gezag alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegewezen. Er moet daarbij worden voldaan aan één van de hiervoor genoemde criteria. Wanneer het verzoek om eenhoofdig gezag wordt toegewezen, hoeft de ouder met eenhoofdig gezag niet meer te overleggen met de andere ouder als het om belangrijke beslissingen in het leven van het kind gaat. De ouder van wie het gezag wordt ontnomen heeft op deze manier dus geen inspraak meer op het leven van het kind.

Het belang van het kind

‘Het belang van het kind’ heeft geen concrete definitie. Dit is een vaag begrip dat ingevuld dient te worden door de omstandigheden per gezinssituatie. De rechter zal daarom bij een dergelijk verzoek moeten kijken naar alle omstandigheden. Daarbij worden in de praktijk wel een aantal vaste uitgangspunten en maatstaven gehanteerd. Een belangrijke uitgangspunt is dat het gezamenlijk gezag behouden dient te worden na een echtscheiding. Ouders moeten samen belangrijke beslissingen over het kind kunnen nemen. Dit betekent dus ook dat de ouders goed met elkaar moeten kunnen communiceren. Echter, slechte communicatie of bijna geen communicatie is niet voldoende om eenhoofdig gezag te verkrijgen. Alleen wanneer door de slechte communicatie tussen ouders er een gevaar bestaat dat de kinderen klem komen te zitten tussen hun ouders én als niet te verwachten valt dat daar binnen korte termijn verbetering in komt, zal de rechter een einde maken aan het gezamenlijk gezag.

Tijdens een procedure kan de rechter soms ook advies vragen van een deskundigen, om vast te kunnen stellen wat in het belang van het kind is. Hij kan dan bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken een onderzoek in te stellen en een rapport uit te brengen over de vraag of eenhoofdig of gezamenlijk gezag in het belang van het kind is.

Kan het gezag van eenhoofdig naar gezamenlijk worden gewijzigd?

Wanneer er sprake is van eenhoofdig gezag en beide ouders willen dit wijzigen naar gezamenlijk gezag, dan kan dit worden geregeld via de rechtbank. Dit kan zowel schriftelijk als digitaal via een formulier worden aangevraagd. Er wordt in dat geval in het gezagsregister een aantekening gemaakt dat er ten aanzien van het betreffende kind sprake is van gezamenlijk gezag.

Indien de ouders het niet eens zijn over de wijziging van het eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag, kan de ouder die op dat moment niet het gezag heeft zich tot de rechter wenden en verzoeken om mede met het gezag belast te worden. Dit wordt alleen afgewezen als er sprake is van het hiervoor genoemde klem- en verloren criterium of wanneer afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. In de praktijk wordt een verzoek om het eenhoofdig gezag te wijzigen naar gezamenlijk gezag vaak toegewezen. Dit komt doordat we in Nederland het beginsel van gelijkwaardig ouderschap kennen. Dit beginsel houdt in dat vaders en moeders een gelijkwaardige rol dienen te hebben bij de verzorging en opvoeding van hun kind.

Einde ouderlijk gezag

Het ouderlijk gezag eindigt van rechtswege zodra het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Vanaf dat moment is een kind meerderjarig en heeft hij of zij zelf de beslissingsbevoegdheid over zijn of haar eigen leven.

Heeft u vragen over het ouderlijk gezag of wenst u bijgestaan te worden in een procedure om eenhoofdig gezag dan wel het gezamenlijk gezag aan te vragen? Neem dan direct contact op met een van onze ervaren familierecht advocaten. De advocaten van Law & More adviseren en begeleiden u graag in een dergelijke procedure in het belang van uw kind.

Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen
Blog

Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen

Nederland telt tot op heden drie rechtsvormen van personenvennootschappen: de maatschap, de vennootschap onder firma (VOF) en de commanditaire vennootschap (CV). Zij worden vooral in het midden- en kleinbedrijf (MKB), de agrarische sector en de dienstverlening gebruikt en vinden alle drie hun basis in een regeling die stamt uit 1838. Omdat de huidige wet als sterk verouderd wordt beschouwd en niet voldoende aan de behoeften van ondernemers en beroepsbeoefenaren met betrekking tot in- en uittreden van vennoten evenwel aansprakelijkheid zou beantwoorden, ligt sinds 21 februari 2019 een Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen op tafel. Het doel achter dit voorstel is vooral het creëren van een moderne toegankelijke regeling die ondernemers faciliteert, passende bescherming biedt aan schuldeisers en zekerheid aan het handelsverkeer.

Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen

Bent u de oprichter van één van de 231.000 personenvennootschappen in Nederland? Of bent u van plan om een personenvennootschap op te richten? Dan is het verstandig om het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen in het oog te houden. Hoewel dit wetsvoorstel in beginsel op 1 januari 2021 in werking zou treden, is het daarover nog niet in de Tweede Kamer gestemd. Wordt het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen, dat overigens positief tijdens de internetconsultatie is ontvangen, in de huidige vorm daadwerkelijk door de Tweede Kamer aangenomen, dan gaat er in de toekomst het een en ander voor u als ondernemer veranderen. Een aantal belangrijke, voorgestelde wijzigingen zullen hieronder de revue passeren.

Onderscheid beroep en bedrijf

Allereerst zullen in de toekomst in plaats van drie nog maar twee rechtsvormen onder de personenvennootschap vallen, namelijk de vennootschap en de commanditaire vennootschap en geen onderscheid meer tussen de maatschap en de VOF afzonderlijk worden gemaakt. Wat de naam betreft blijven de maatschap en de vennootschap onder firma bestaan, maar de verschillen daartussen zullen verdwijnen. Zo zal het bestaande onderscheid tussen beroep en bedrijf, als gevolg van de wijziging, vervagen. Wilt u als ondernemer een personenvennootschap oprichten, dan moet u in het kader van uw werkzaamheden op dit moment nog bedenken welke rechtsvorm u gaat kiezen, de maatschap of de VOF. Immers, bij de maatschap is sprake van een samenwerking die een beroepsuitoefening betreft, terwijl bij de VOF sprake is van bedrijfsuitoefening. Bij beroep gaat het vooral om zelfstandige beroepen waarbij persoonlijke kwaliteiten van persoon die werkzaamheden verricht centraal staan, zoals notarissen, accountants, artsen, advocaten. Het bedrijf ligt meer in de commerciële sfeer en wordt er primair beoogd winst te maken. Na de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen kan deze keuze achterwege worden gelaten.

Aansprakelijkheid

Door de overgang van twee naar drie personenvennootschappen zal ook het verschil in het kader van aansprakelijkheid verdwijnen. Op dit moment zijn de maten slechts voor gelijke delen aansprakelijk, terwijl de vennoten voor het volledige bedrag kunnen worden aangesproken. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen worden de vennoten (naast de vennootschap) allen hoofdelijk voor het volledige bedrag aansprakelijk. Hetgeen voor de ‘voormalige maatschappen’ van bijvoorbeeld accountants, notarissen of artsen aldus een grote verandering betekent. Wordt een opdracht echter door de wederpartij specifiek slechts aan één vennoot toevertrouwd, dan komt de aansprakelijkheid ook alleen op deze vennoot (samen met de vennootschap) te rusten, met uitzondering van de andere vennoten.

Treedt u als vennoot na de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen toe tot het samenwerkingsverband? Dan bent u als gevolg van de wijziging slechts aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap die na de toetreding zijn ontstaan en niet meer ook voor de schulden die al voor uw intreden zijn gemaakt. Wilt u als vennoot uittreden? Dan wordt u uiterlijk vijf jaar na uittreden van de aansprakelijkheid voor verplichtingen van de vennootschap bevrijdt. Overigens zal de schuldeiser eerst de vennootschap zelf voor de eventuele openstaande schulden moeten aanspraken. Pas als de vennootschap de schulden niet kan betalen, mag de schuldeisers tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten overgaan.

Rechtspersoonlijkheid, oprichting en voortzetting

In het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen wordt de personenvennootschappen in het kader van de wijzigingen verder automatisch, oftewel van rechtswege een eigen rechtspersoonlijkheid toegekend. Met andere woorden: de personenvennootschappen worden net als NV en BV, zelfstandig dragers van rechten en plichten. Dat betekent dat de vennoten niet meer individueel, maar gezamenlijk eigenaar zullen worden van de goederen die tot het gemeenschappelijk vermogen behoren. De vennootschap krijgt voorts ook een afgescheiden vermogen van activa en liquide middelen dat niet vermengd is met het privévermogen van de vennoten. Op deze manier kunnen de personenvennootschappen zelfstandig via contracten gesloten in naam van de vennootschap, die niet telkens door alle vennoten hoeven te worden ondertekend, ook eigenaar worden van onroerende zaken en deze zelf gemakkelijk overdragen.

Voor de oprichting van personenvennootschappen wordt, anders dan bij de NV en de BV, door het wetsvoorstel geen notariële tussenkomst door middel van een notariële akte of startkapitaal vereist. Nu bestaat er nog geen wettelijke mogelijkheid om een rechtspersoon op te richten zonder notariële tussenkomst. Partijen kunnen een personenvennootschap oprichten door een samenwerkingsovereenkomst met elkaar aan te gaan. De vorm van de overeenkomst is vrij. Een standaard samenwerkingsovereenkomst is gemakkelijk online te vinden en te downloaden. Echter, om onduidelijkheden en kostbare procedures in de toekomst te voorkomen, is het raadzaam om een gespecialiseerde advocaat op het gebied van samenwerkingsovereenkomsten in te schakelen. Wilt u meer weten over de samenwerkingsovereenkomst? Neem dan contact op met de specialisten van Law & More.

Verder maakt het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen het voor de ondernemer mogelijk om de vennootschap voort te zetten nadat een andere vennoot uittreedt. De personenvennootschap hoeft dan niet langer eerst te worden ontbonden en blijft gewoon voortbestaan, tenzij anders is overeengekomen. Wordt de personenvennootschap wel ontbonden, dan is het voor de overblijvende vennoot mogelijk om de vennootschap voort te zetten als eenmanszaak. De ontbinding onder voortzetting van activiteiten heeft een overgang onder algemene titel tot gevolg. Het wetsvoorstel vereist in dit geval wederom geen notariële akte, maar wel dat voor overgang van registergoederen de voor levering vereiste vormvoorschriften worden nageleefd.

Mocht het wetsvoorstel in de huidige vorm worden aangenomen, dan wordt het voor u als ondernemer kortom niet alleen makkelijker om een bedrijf in de vorm van een personenvennootschap te starten, maar ook om deze voort te zetten en deze eventueel door uittreding te verlaten. Wel dient in het kader van de inwerkingtreding het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen een aantal belangrijke zaken rond de rechtspersoonlijkheid of de aansprakelijkheid in het oog te worden gehouden. Bij Law & More begrijpen wij dat met deze nieuwe wetgeving in de aantocht nog veel vragen en onzekerheden rondom de veranderingen kunnen bestaan. Wilt u weten wat de inwerkingtreding het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen voor uw onderneming betekent? Of wilt u verder op de hoogte blijven van dit wetsvoorstel en van andere relevante juridische ontwikkelingen op het gebied van ondernemingsrecht? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van ondernemingsrecht en hanteren een persoonlijke aanpak. Zij voorzien u graag van informatie of advies!

Ziekmelding
Blog

Kunt u als werkgever een ziekmelding van uw werknemer weigeren?

Het komt regelmatig voor dat werkgevers twijfelen aan een ziekmelding van hun werknemer. Bijvoorbeeld omdat de werknemer zich vaak op maandag of vrijdag ziekmeldt of omdat er sprake is van een arbeidsconflict. Mag je als werkgever deze ziekmelding van de werknemer in twijfel trekken en betaling van het loon opschorten totdat er wordt vastgesteld dat de werknemer ook daadwerkelijk ziek is? Dit is een belangrijke vraag waar veel werkgevers tegenaan lopen. Ook voor werknemers is dit een belangrijke kwestie. Zij hebben in beginsel namelijk recht op loondoorbetaling, zonder dat er werk wordt verricht. In deze blog zullen wij aan de hand van een aantal voorbeeldsituaties bekijken wanneer u als werkgever een ziekmelding mag weigeren of wat u bij een twijfel geval het best kunt doen.

De ziekmelding is niet gedaan volgens de geldende procedurevoorschriften

Over het algemeen dient een werknemer zich persoonlijk en mondeling ziek te melden bij zijn of haar werkgever. De werkgever kan vervolgens vragen hoe lang de werknemer verwacht dat de ziekte zal duren en op basis daarvan kunnen er overspraken worden gemaakt over de werkzaamheden, zodat deze niet blijven liggen. Wanneer in de arbeidsovereenkomst of in een ander van toepassing zijnde reglement extra voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van het ziekmelden, dient een werknemer zich hier in beginsel ook aan te houden. Indien een werknemer zich niet houdt aan de specifieke voorschriften om zich ziek te melden, kan dit een rol spelen bij de vraag of u als werkgever de ziekmelding terecht heeft geweigerd.

Werknemer is feitelijk zelf niet ziek, maar meldt zich wel ziek

In sommige gevallen melden werknemers zich ziek, terwijl ze zelf eigenlijk helemaal niet ziek zijn. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan de situatie dat uw werknemer zich ziekmeldt, omdat haar kind ziek is en zij geen oppas kan regelen. In principe is uw werknemer dan niet ziek of arbeidsongeschikt. Wanneer u uit de toelichting van uw werknemer eenvoudig kunt vaststellen, dat er sprake is van een andere reden, dan de eigen arbeidsongeschiktheid, waardoor de werknemer niet op het werk kan verschijnen, kunt u de ziekmelding weigeren. Houdt er in een dergelijk geval wel rekening mee dat uw werknemer mogelijk wel aanspraak kan maken op calamiteitenverlof of kort verzuimverlof. Hierbij is het van belang dat u duidelijk afspreekt welke vorm van verlof wordt opgenomen door uw werknemer.

Werknemer is ziek, maar de gebruikelijke werkzaamheden zouden nog wel uitgeoefend kunnen worden

Wanneer uw werknemer zich ziekmeldt en u uit het gesprek kunt afleiden dat er daadwerkelijk sprake is van een ziekte, maar dat deze niet zodanig ernstig is dat de gebruikelijke werkzaamheden niet kunnen worden uitgeoefend, is de situatie wat lastiger. De vraag is dan of er sprake is van een arbeidsongeschiktheid. Er is pas sprake van een werknemer die arbeidsongeschikt is als hij of zij als gevolg van een lichamelijk of geestelijk gebrek niet meer in staat is het werk te doen dat hij of zij geacht wordt te doen volgens de arbeidsovereenkomst. U kunt hierbij denken aan de situatie dat uw werknemer zijn enkel heeft verstuikt, maar normaliter al een zittende functie uitoefent. In principe zou uw werknemer dan wel nog kunnen werken. Wellicht dienen hiervoor in sommige gevallen extra faciliteiten getroffen te worden. Het verstandigste is om hier samen afspraken over te maken met uw werknemer. Indien het niet lukt om samen tot afspraken te komen en uw werknemer achter zijn standpunt blijft dat hij toch niet kan werken, dan is het advies om de ziekmelding wel te accepteren en direct advies te vragen aan uw bedrijfsarts of Arbo arts over de geschiktheid van uw werknemer voor zijn eigen functie, dan wel voor een aangepaste functie.

Werknemer is ziek door opzet of eigen schuld

Er kunnen zich ook situaties voordoen waarin uw werknemer ziek is door opzet of eigen schuld. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan de situaties dat uw werknemer een cosmetische ingreep ondergaat of ziek wordt als gevolg van overmatig alcoholgebruik. Het is wettelijk geregeld dat u als werkgever niet verplicht bent tot het doorbetalen van het loon als de ziekte door opzet van de werknemer is veroorzaakt. Die opzet moet wel zien op het ziek worden, en daarvan zal bijna nooit sprake zijn. Zelfs als dat wel het geval is, is dit voor u als werkgever erg lastig om te bewijzen. Voor werknemers die meer dan het wettelijk minimum bij ziekte (70% van het loon) betalen, is het wel verstandig om in het arbeidscontract op te nemen dat de werknemer geen recht heeft op het bovenwettelijke deel van het loon tijdens ziekte, als de ziekte is veroorzaakt door eigen schuld of nalatigheid van de werknemer.

Werknemer is ziek vanwege een arbeidsconflict of een slechte beoordeling

Wanneer u het vermoeden heeft dat uw werknemer zich ziek meldt vanwege een arbeidsconflict of bijvoorbeeld een recente slechte beoordeling, dan is het verstandig om hierover in gesprek te gaan met uw werknemer. Indien uw werknemer niet openstaat voor een gesprek, is het verstandig om de ziekmelding wel te accepteren en direct een bedrijfsarts of Arbo arts in te schakelen. Die kan namelijk beoordelen of uw werknemer daadwerkelijk arbeidsongeschikt is of niet en u adviseren over de mogelijkheden om uw werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen.

U beschikt over te weinig informatie om de ziekmelding te kunnen beoordelen

U kunt een werknemer niet verplichten om mededelingen te doen over de aard van zijn ziekte of de behandeling daarvan. Wanneer uw werknemer hier niet transparant in is, is dat geen reden om zijn ziekmelding te weigeren. Wat u als werkgever wel kunt doen in dat geval is zo spoedig mogelijk een bedrijfsarts of Arbo arts inschakelen. De werknemer is namelijk wel verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de bedrijfsarts of Arbo arts en die de benodigde (medische) informatie te verschaffen. U mag als werkgever wel vragen op welke termijn de werknemer verwacht zijn werk weer te kunnen hervatten, wanneer en hoe de werknemer bereikbaar is, of de werknemer bepaalde werkzaamheden nog kan doen en of de ziekte is veroorzaakt door een aansprakelijke derde.

Twijfelt u over de ziekmelding van uw werknemer of weet u niet zeker of u verplicht bent tot het doorbetalen van het loon? Neem dan direct contact op met de arbeidsrecht advocaten van Law & More. Onze advocaten kunnen u voorzien van het juiste advies en eventueel ook bijstaan in een juridische procedure.

Akte van berusting
Blog

Akte van berusting

Bij een echtscheiding komt veel kijken. De echtscheidingsprocedure bestaat uit een aantal stappen. Welke stappen er gezet moeten worden, hangt er vanaf of u kinderen heeft en of u van te voren een regeling hebt afgesproken met uw toekomstige ex-partner. Over het algemeen dient de volgende standaardprocedure te worden gevolgd. Allereerst moet er een verzoek tot echtscheiding worden ingediend bij de rechtbank. Dit kan een eenzijdig verzoek of een gemeenschappelijk verzoek zijn. Bij de eerste optie dient een partner alleen het verzoekschrift in. Als er een gezamenlijk verzoek wordt gedaan, dan dient u samen met uw ex-partner het verzoek in en bent u het over alle afspraken eens met elkaar. Deze afspraken kunt u laten vastleggen in een echtscheidingsconvenant door een mediator of advocaat. In dat geval volgt er ook geen zitting, maar ontvangt u een echtscheidingsbeschikking. Na ontvangst van de echtscheidingsbeschikking kunt u een akte van berusting laten opstellen door een advocaat. Een akte van berusting is een verklaring waarmee u aangeeft dat u kennis heeft genomen van de door de rechtbank gegeven echtscheidingsbeschikking en dat u niet in hoger beroep zult gaan tegen de beschikking, waardoor deze meteen ingeschreven kan worden bij de gemeente. Pas wanneer de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente, bent u voor de wet gescheiden. Zolang de echtscheidingsbeschikking niet is ingeschreven, bent u formeel nog getrouwd.

Akte van berusting

Na de uitspraak van de rechter gaat er in principe een beroepstermijn van 3 maanden van start. Binnen dit termijn kunt u beroep instellen tegen de echtscheidingsbeslissing als u het er niet mee eens bent. Wanneer partijen het wel meteen eens zijn met de echtscheidingsbeslissing kan deze termijn van 3 maanden vertraging opleveren. De beschikking van de rechtbank kan namelijk pas worden ingeschreven als de uitspraak definitief is geworden. Een uitspraak wordt pas definitief als de beroepstermijn van 3 maanden is verstreken. Echter, als beide partijen de akte van berusting ondertekenen, geven ze aan dat ze beide van een hoger beroep afzien. De partijen ‘berusten’ in de uitspraak van de rechter. De uitspraak is dan definitief en kan worden ingeschreven zonder dat de termijn van 3 maanden afgewacht dient te worden. Wanneer u het niet eens bent met de echtscheidingsbeslissing is het belangrijk om de akte van berusting niet te tekenen. Het tekenen van de akte is dan ook niet verplicht.  Na de uitspraak van de rechter zijn er op het gebied van berusting dus de volgende mogelijkheden:

  • Beide partijen ondertekenen een akte van berusting:
    Hiermee geven partijen aan geen beroep aan te willen tekenen tegen de echtscheidingsbeslissing. De beroepstermijn van 3 maanden vervalt in dit geval en de echtscheidingsprocedure verloopt sneller. De echtscheiding kan meteen worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente.
  • Eén van de twee partijen ondertekent een akte van berusting, de andere partij niet. Maar hij of zij stelt ook geen hoger beroep in:
    Hierbij blijft de mogelijkheid tot beroep open staan. De beroepstermijn van 3 maanden moet worden afgewacht. Als uw (toekomstige) ex partner toch geen beroep aantekent, dan kan na 3 maanden de echtscheiding alsnog definitief worden ingeschreven bij de gemeente.
  • Eén van de twee partijen ondertekent een akte van berusting, de andere partij gaat in beroep:
    In dit geval gaat de procedure een geheel nieuwe fase in en zal de rechter de zaak opnieuw behandelen in hoger beroep.
  • Geen van beide partijen ondertekent een akte van berusting, maar partijen gaan ook niet in hoger beroep:
    Na afloop van de beroepstermijn van 3 maanden dient u of uw advocaat de echtscheidingsbeschikking naar de ambtenaar van de burgerlijke stand toe te zenden voor de definitieve inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.

De echtscheidingsbeschikking wordt nadat de beroepstermijn van 3 maanden is verstreken onherroepelijk. Op het moment dat de beschikking onherroepelijk is geworden, dient de beschikking binnen 6 maanden te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Wordt de echtscheidingsbeschikking niet op tijd ingeschreven, dan vervalt de beschikking en is het huwelijk niet ontbonden!

Wanneer de termijn voor hoger beroep is verstreken, heeft u een akte van non-appèl nodig om de echtscheiding in te laten schrijven bij de gemeente. Deze akte van non-appèl dient u aan te vragen bij de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan in de echtscheidingsprocedure. In deze akte verklaart de rechtbank dat de partijen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak. Het verschil met de akte van berusting is dat de akte van non-appèl wordt aangevraagd bij de rechtbank na verloop van de hoger beroepstermijn, terwijl de akte van berusting opgesteld dient te worden door de advocaten van partijen voordat de beroepstermijn is verlopen.

Voor advies en begeleiding tijdens uw scheiding kunt u terecht bij de familierechtadvocaten van Law & MoreBij Law & More begrijpen wij dat de scheiding en de daaropvolgende gebeurtenissen ingrijpende gevolgen kunnen hebben op uw leven. Daarom hanteren wij een persoonlijke aanpak. Onze advocaten kunnen u ook bijstaan in een eventuele procedure. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door een scheidingsproces heen.

Werkweigering
Blog

Werkweigering

Het is heel vervelend als uw instructies niet opgevolgd worden door uw werknemer. Bijvoorbeeld die ene werknemer waarop je rond het weekend niet kan rekenen om op de werkvloer te verschijnen of degene die denkt dat uw nette kledingvoorschriften niet voor hem of haar gelden. Indien dit herhaaldelijk voorkomt kan dit erg frustrerend zijn. Gelukkig biedt de wet hier een oplossing voor. In beide gevallen en nog vele andere kan er namelijk sprake zijn van werkweigering. In dit artikel leggen wij u uit wanneer er hiervan sprake is en wat u er als werkgever tegen kunt doen. Eerst zullen wij ingaan welke instructies u als werkgever mag geven. Vervolgens zal er besproken worden welke instructies een werknemer mag weigeren en welke juist wel tot werkweigering leiden. Tot slot zullen wij bespreken welke opties u heeft als werkgever om werkweigering aan te pakken.

Welke instructies mag u als werkgever geven?

Als werkgever heeft u een instructierecht om de werknemer aan te zetten tot werk. Uw werknemer dient deze instructies in beginsel op te volgen. Dit volgt uit de gezagsverhouding tussen werknemer en werkgever op grond van de arbeidsovereenkomst. Dit instructierecht is zowel van toepassing op voorschriften met betrekking tot de arbeid (bijvoorbeeld werktaken en kledingvoorschriften) en tot bevordering van de goede orde binnen de onderneming (bijvoorbeeld werktijden, collegiale omgangsnormen en uitlatingen op social media). Uw werknemer is verplicht deze instructies op te volgen, ook al blijken deze niet uit de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst. Doet hij of zij dit niet en op hardnekkige wijze, dan is er sprake van werkweigering. Toch gelden hier enkele nuanceringen, welke hieronder worden uitgelegd.

Redelijke opdracht

Een opdracht van u als werkgever hoeft niet opgevolgd te worden indien deze onredelijk is. Een opdracht is redelijk indien deze in het kader van goed werknemerschap als deel van de arbeidsovereenkomst kan worden gezien. Bijvoorbeeld, een verzoek tot overwerken in een winkel tijdens de drukke kerstperiode kan een redelijke opdracht zijn, maar niet indien dit leidt tot een werkweek van meer dan 48 uur (wat bovendien onwettig is op grond van artikel 24 lid 1 van de Arbeidswet). Of een opdracht redelijk is en er dus bij weigering sprake is van werkweigering hangt af van de omstandigheden van het geval en de hierbij betrokken belangen. Hierbij dient er te worden gekeken naar de bezwaren die werknemer heeft en de redenen van de werkgever om de opdracht te geven. Als er kan worden aangenomen dat de werknemer een dringende reden heeft om de opdracht te weigeren is er geen sprake van werkweigering.

Eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden

Bovendien mag een werkgever niet eenzijdig de arbeidsvoorwaarden wijzigen. Hierbij valt te denken aan het salaris of de werkplek. Een wijziging hiervan moet altijd in overleg met de werknemer plaatsvinden. Een uitzondering hierop is dat het in sommige gevallen wel is toegestaan indien het in de arbeidsovereenkomst is opgenomen of wanneer u als werkgever daar zwaarwegende belangen bij heeft. Indien u hier vragen over heeft, dan staan wij bij Law & More klaar om deze voor u te beantwoorden.

Wanneer mag een werknemer uw instructies weigeren?

Naast het feit dat een werknemer een onredelijke opdracht mag weigeren en het bovendien niet toegestaan is eenzijdig de arbeidsvoorwaarden aan te passen, zijn er ook aanvullende verplichtingen vanuit de eisen van goed werknemers- en werkgeverschap. Hierbij valt te denken aan veiligheids- en gezondheidsnormen. Zo dient een werknemer rekening te houden met de lichamelijke gesteldheid van werknemers bij bijvoorbeeld zwangerschap of arbeidsongeschiktheid. Een werknemer kan een werknemer niet vragen instructies op te volgen die een gevaar vormen voor zijn gezondheid en dient te zorgen voor veilige werkomstandigheden. Ook dient rekening gehouden te worden met gewetensbezwaren, voor zover het werk in een aangepaste vorm kan worden verricht.

Omstandigheden van het geval

Indien uw instructies voldoen aan de hierboven beschreven normen en de werknemer deze alsnog op hardnekkige wijze weigert is er sprake van werkweigering. Er zijn enkele veelvoorkomende gevallen, waarbij het de vraag is of er sprake is van werkweigering. Bijvoorbeeld bij arbeidsongeschiktheid, (ziekte) verzuim of een werknemer die redelijke taken niet wilt verrichten omdat deze simpelweg buiten zijn reguliere werkzaamheden liggen. Of er sprake is van werkweigering hangt sterk af van de omstandigheden van het geval en de bezwaren van uw werknemer, waardoor het verstandig is hier enige voorzichtigheid bij te betrachten en zo nodig juridisch advies in te winnen. Dit geldt zeker wanneer u vervolgstappen overweegt. Bovendien is het, indien u twijfels heeft of er daadwerkelijk sprake is van arbeidsongeschiktheid indien uw werknemer werk weigert om deze reden, altijd belangrijk om hiervoor het oordeel af te wachten van een arbo-arts of bedrijfsarts. Andere gevallen zijn juist weer bijzonder helder geval van werkweigering. Bijvoorbeeld indien u in een periode van onderbezetting uw werknemer bij hoge uitzondering toestemming heeft gegeven om vrij te nemen indien deze bereikbaar is voor klanten, maar hij of zij vervolgens in een afgelegen gebied op vakantie gaat en compleet onbereikbaar is.

Gevolgen van werkweigering

Indien uw werknemer zijn werk weigert, wilt u als werkgever natuurlijk zo snel mogelijk ingrijpen ter behoud van uw autoriteit. Het is belangrijk om in dit geval passende maatregelen te treffen. U kunt de werknemer een disciplinaire maatregel opleggen. Hierbij valt te denken aan het geven van een officiële waarschuwing of het inhouden van loon over de geweigerde werkuren. Bij herhaaldelijke werkweigering is het mogelijk over te gaan tot ingrijpendere maatregelen zoals ontslag of ontslag op staande voet. In beginsel vormt werkweigering namelijk een dringende reden voor ontslag.

Zoals u hierboven heeft gelezen hangt de vraag wanneer er sprake is van werkweigering en welke passende maatregelen in dit geval mogen worden genomen sterk af van de concrete omstandigheden en gemaakte afspraken tussen werkgever en werknemer. Heeft u hier vragen over? Neem dan contact op met Law & More. Ons team is gespecialiseerd  hanteert een persoonlijke aanpak. Samen met u zullen wij uw mogelijkheden beoordelen. Aan de hand van deze analyse geven wij u graag advies over de juiste vervolgstappen. Mocht dit nodig zijn, dan geven wij u ook advies en bijstand tijdens een procedure.

Alimentatie
Blog

Alimentatie

Wat is alimentatie?

Alimentatie is in Nederland een financiële bijdrage aan de kosten van levensonderhoud van uw voormalige partner en eventuele kinderen na een echtscheiding. Het gaat om een bedrag dat u maandelijks krijgt of moet betalen. Als u niet genoeg inkomsten heeft om van te leven, kunt u alimentatie krijgen. U moet alimentatie betalen als uw ex-partner na de echtscheiding onvoldoende inkomsten heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Daarbij wordt rekening gehouden met de levensstandaard ten tijde van het huwelijk. U kunt een onderhoudsplicht hebben jegens een ex-echtgenoot, ex- geregistreerde partner en uw kinderen.

Alimentatie

Kinderalimentatie en partneralimentatie

Bij een echtscheiding kunt u te maken krijgen met partneralimentatie en kinderalimentatie. Ten aanzien van de partneralimentatie kunt u hierover afspraken maken met uw ex-partner. Die afspraken kunt u laten vastleggen in een schriftelijke overeenkomst door een scheidingsadvocaat of notaris. Indien tijdens de echtscheiding niets is afgesproken over de partneralimentatie, kunt u later alsnog om alimentatie verzoeken als bijvoorbeeld uw situatie of die van uw ex-partner verandert. Ook als de bestaande alimentatieregeling niet meer redelijk is, kunt u daar nieuwe afspraken over maken.

Ten aanzien van de kinderalimentatie kunnen er ook afspraken worden gemaakt tijdens de echtscheiding. Deze afspraken worden vastgelegd in een ouderschapsplan. In dit plan maakt u ook afspraken voor de verdeling van de zorg voor uw kind. Meer informatie over dit plan kunt u vinden op onze pagina over het ouderschapsplan. Kinderalimentatie stopt pas als het kind 21 jaar wordt. Het is mogelijk dat de alimentatie voor deze leeftijd stopt, namelijk als het kind financieel zelfstandig is of een baan met minimaal het minimumjeugdloon heeft. De verzorgende ouder krijgt de kinderalimentatie totdat het kind 18 jaar wordt. Daarna gaat het bedrag rechtstreeks naar het kind als de alimentatieplicht langer duurt. Als het niet lukt om samen met uw ex-partner afspraken te maken over de kinderalimentatie, dan kan de rechter een alimentatieregeling vaststellen.

Hoe berekent u de alimentatie?

De alimentatie wordt berekend op basis van de draagkracht van de alimentatieplichtige en de behoefte van de alimentatiegerechtigde. De draagkracht is het bedrag dat de alimentatiebetaler kan missen. Wanneer er zowel kinderalimentatie als partneralimentatie wordt verzocht, heeft kinderalimentatie altijd voorrang. Dit houdt in dat er eerst kinderalimentatie wordt berekend en als er daarna nog ruimte is, de partneralimentatie kan worden berekend. Er bestaat alleen recht op partneralimentatie, indien u getrouwd bent geweest of een geregistreerd partnerschap hebt gehad. Bij kinderalimentatie is de relatie tussen de ouders niet van belang, zelfs als de ouders geen relatie hebben gehad, bestaat het recht op kinderalimentatie.

De alimentatiebedragen veranderen ieder jaar, omdat de lonen ook veranderen. Dit heet indexeren. Elk jaar wordt een indexpercentage vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid, na berekening door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS let op de salarisontwikkeling bij bedrijfsleven, overheid en andere sectoren. De alimentatiebedragen stijgen daardoor elk jaar op 1 januari met dit percentage. U kunt samen afspreken dat de wettelijke indexering niet van toepassing is op uw alimentatie.

Hoe lang heeft u recht op alimentatie?

Met uw partner kunt u afspreken hoe lang de alimentatiebetaling doorloopt. U kunt ook de rechter vragen om een termijn vast te stellen. Als er niets is afgesproken, dan regelt de wet hoelang de alimentatie moet worden betaald. De huidige wettelijke regeling houdt in dat de alimentatietermijn gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Hier bestaan een aantal uitzonderingen op:

  • Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan 15 jaar én de leeftijd van de alimentatiegerechtigde ten hoogste 10 jaar lager is dan de op dat moment geldende AOW-leeftijd, dan eindigt de verplichting bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Dit is dus maximaal 10 jaar als de betrokkene precies 10 jaar vóór de AOW-leeftijd zit op het moment van scheiding. Het mogelijk opschuiven van de AOW-leeftijd nadien heeft geen gevolgen voor de duur van de verplichting. Deze uitzondering geldt dus voor langdurige huwelijken.
  • De tweede uitzondering ziet op gezinnen met jonge kinderen. In dat geval loopt de verplichting door tot het tijdstip waarop het jongste uit het huwelijk geboren kind 12 jaar is geworden. De alimentatie kan dan dus maximaal 12 jaar duren.
  • De derde uitzondering is een overgangsregeling en verlengt de alimentatieduur voor alimentatiegerechtigden van 50 jaar en ouder indien het huwelijk tenminste 15 jaar heeft geduurd. Alimentatiegerechtigden die op of voor 1 januari 1970 zijn geboren, krijgen maximaal 10 jaar in plaats van maximaal 5 jaar alimentatie.

De alimentatie begint wanneer de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De alimentatie stopt, wanneer de door de rechter vastgestelde periode afgelopen is. Ook eindigt de alimentatieplicht indien de alimentatieontvanger hertrouwt, gaat samenwonen of een geregistreerd partnerschap aangaat. Wanneer een van de partijen overlijdt, stopt de alimentatiebetaling eveneens.

In sommige gevallen kan de ex-partner om verlenging van de alimentatie vragen aan de rechter. Dit kon tot 1 januari 2020 slechts als de beëindiging van de alimentatie zo ingrijpend was dat dit naar redelijkheid en billijkheid niet kon worden gevergd. Per 1 januari 2020 zijn deze regels een beetje versoepeld: verlenging van de alimentatie is tegenwoordig mogelijk wanneer beëindiging niet redelijk is voor de ontvangende partij.

Alimentatieprocedure

Er kan een procedure gestart worden om de alimentatie vast te stellen, te wijzigen of te beëindigen. U heeft hierbij altijd een advocaat nodig. De eerste stap is het indienen van een verzoekschrift. Hierin verzoekt u de rechter om de alimentatie vast te stellen, aan te passen of te stoppen. Uw advocaat stelt dit verzoekschrift op en dient het in bij de griffie van de rechtbank in het arrondissement waar u woont en waar de rechtszaak plaatsvindt. Wonen u en uw ex-partner niet in Nederland? Dan wordt het verzoekschrift opgestuurd naar de rechtbank in Den Haag. Uw ex-partner ontvangt dan een kopie. Als tweede stap heeft uw ex-partner de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Hierin kan hij of zij uitleggen waarom er geen alimentatie betaald kan worden, of waarom de alimentatie niet aangepast of gestopt kan worden. In dat geval zal er een zitting bij de rechtbank plaatsvinden waarbij beide partners hun verhaal kunnen vertellen. Vervolgens zal de rechter een beslissing nemen. Dit wordt ook wel een beschikking genoemd. Wanneer een van de partijen het niet eens is met de beslissing van de rechter kan diegene in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. In dat geval stuurt uw advocaat nogmaals een verzoekschrift en wordt de zaak helemaal opnieuw beoordeeld door het gerechtshof. U krijgt daarna weer een beschikking. Vervolgens kunt u nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad indien u het weer niet eens bent met de beslissing van het gerechtshof. De Hoge Raad bekijkt alleen of het hof het recht en de procesregels goed heeft uitgelegd en toegepast en of de uitspraak van het hof voldoende is onderbouwd. De Hoge Raad bekijkt de zaak inhoudelijk dus niet opnieuw. 

Heeft u vragen over de alimentatie of wilt u alimentatie aanvragen, wijzigen of stoppen? Neem dan contact op met de familierecht advocaten van Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in het (her)berekenen van de alimentatie. Daarnaast kunnen wij u bijstaan in een eventuele alimentatieprocedure. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door dit proces heen.

Een enqueteprocedure bij de Ondernemingskamer
Blog

Een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer

Indien er geschillen zijn ontstaan binnen uw onderneming die niet intern kunnen worden opgelost is een procedure bij de Ondernemingskamer wellicht een geschikt middel om deze op te lossen. Een dergelijke procedure wordt een enquêteprocedure genoemd. Hierin wordt de Ondernemingskamer verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken binnen een rechtspersoon. Dit artikel zal kort ingaan op de enquêteprocedure en wat u hiervan kunt verwachten.

Ontvankelijkheid in de enquêteprocedure

Een enquêteverzoek kan niet door iedereen worden ingediend. Het belang van de verzoeker moet groot genoeg zijn dat de toegang tot de enquêteprocedure en daarmee het ingrijpen van de Ondernemingskamer gerechtvaardigd is. Daarom zijn degenen die hiertoe bevoegd zijn met de daarvoor relevante vereisten limitatief opgesomd in de wet:

  • Aandeelhouders en certificaathouders van de N.V. en B.V. De wet maakt hierin een onderscheid tussen N.V.’s en B.V.’s met een kapitaal van maximaal €22,5 miljoen of meer. In het eerste geval geldt dat de aandeelhouders en certificaathouders 10% van het geplaatste kapitaal houden. Bij N.V.’s en B.V.’s met een hoger geplaatst kapitaal geldt een drempel van 1% van het geplaatst kapitaal, of indien de aandelen en certificaten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt een minimale koerswaarde van €20 miljoen euro. Een lagere drempel kan overigens ook statutair worden vastgesteld.
  • De rechtspersoon zelf, via het bestuur of de raad van commissarissen, of de curator in het faillissement van de rechtspersoon.
  • Leden van een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij indien zij minimaal 10% van de leden of de stemgerechtigden in de algemene vergadering vertegenwoordigen. Hierbij geldt een maximum van 300 personen.
  • Verenigingen van werknemers, indien de leden van de vereniging werkzaam zijn in de onderneming en de vereniging minimaal twee jaar volledige rechtsbevoegdheid bezit.
  • Andere contractuele of statutaire bevoegden. Hierbij valt te denken aan de ondernemingsraad.

Het is belangrijk dat een enquêtegerechtigde zijn bezwaren over het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap eerst bij het bestuur en de raad van commissarissen kenbaar heeft gemaakt. Wanneer dit niet is gedaan zal de Ondernemingskamer het enquêteverzoek niet in behandeling nemen. De betrokkenen binnen de vennootschap moeten namelijk eerst de gelegenheid hebben gehad om op de bezwaren te reageren alvorens de procedure wordt gestart.

De procedure: twee fases

De procedure vangt aan met het indienen van het verzoekschrift en de gelegenheid voor de betrokken partijen in de vennootschap (bijvoorbeeld de aandeelhouders en het bestuur) hierop te reageren. De Ondernemingskamer zal het enquêteverzoek toewijzen indien voldaan is aan de wettelijke vereisten en er blijkt van ‘gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen’. Hierna gaan de twee fases van de enquêteprocedure van start. In de eerste fase wordt het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap onderzocht. Dit onderzoek wordt verricht door een of meerdere door de Ondernemingskamer aangewezen personen. De vennootschap, haar bestuurders, commissarissen en (ex-)werknemers dienen mee te werken en moeten toegang verlenen tot de volledige administratie. De kosten van het onderzoek zijn in beginsel voor de vennootschap (of de verzoeker indien de vennootschap deze niet kan dragen). Deze kunnen afhankelijk van de uitslag van het onderzoek op de verzoeker of het bestuur worden verhaald. Op basis van het verslag van het onderzoek kan de Ondernemingskamer in de tweede fase vaststellen dat er sprake is van wanbeleid. In dat geval kan de Ondernemingskamer een aantal verregaande maatregelen nemen.

(Voorlopige) voorzieningen

Gedurende de procedure en (zelfs al voordat de eerste onderzoekende fase van de procedure gestart is) kan de Ondernemingskamer op verzoek van de enquêtegerechtigde voorlopige voorzieningen treffen. Hierin heeft de Ondernemingskamer en grote mate van vrijheid, zolang de voorziening in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek gerechtvaardigd is. Indien wanbeleid is vastgesteld kan de Ondernemingskamer ook definitieve voorzieningen treffen. Deze zijn wettelijk vastgelegd en beperken zich tot:

  • schorsing of vernietiging van een besluit van de bestuurders, van commissarissen, van de algemene vergadering of van enig ander orgaan van de rechtspersoon;
  • schorsing of ontslag van een of meer bestuurders of commissarissen;
  • tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen;
  • tijdelijke afwijking van de door de Ondernemingskamer aangegeven bepalingen van de statuten;
  • tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;
  • ontbinding van de rechtspersoon.

Rechtsmiddelen

Tegen een beschikking van de Ondernemingskamer kan slechts een cassatieberoep worden ingesteld. Bevoegd hiertoe zijn degene die bij de Ondernemingskamer zijn verschenen in de procedure, en tevens door de rechtspersoon indien deze niet is verschenen. De termijn voor cassatie is drie maanden. Cassatie heeft geen schorsende werking. Dit heeft tot gevolg dat de beschikking van de Ondernemingskamer in kracht blijft totdat anders wordt beslist door de Hoge Raad. Dit kan tot gevolg hebben dat de beslissing van de Hoge Raad te laat kan zijn doordat de Ondernemingskamer reeds voorzieningen heeft getroffen. Wel kan cassatie nut hebben in verband met aansprakelijkheid van de bestuurders en commissarissen in verband met het door de Ondernemingskamer vastgestelde wanbeleid.

Heeft u te maken met geschillen in een vennootschap en denkt u erover om een enquêteprocedure te starten? Het team van Law & More heeft veel kennis van het ondernemingsrecht. Samen met u kunnen wij de situatie en de mogelijkheden beoordelen. Aan de hand van deze analyse kunnen wij u adviseren met betrekking tot de juiste vervolgstappen. Verder voorzien wij u graag van advies en bijstand tijdens een eventuele procedure (bij de Ondernemingskamer).

Opzegging en opzegtermijnen
Blog

Opzegging en opzegtermijnen

Wilt u van een overeenkomst af? Dat kan niet altijd meteen. Natuurlijk is het van belang of er een schriftelijke overeenkomst is en of er afspraken zijn gemaakt over een opzegtermijn. Soms is er een wettelijk opzegtermijn van toepassing op de overeenkomst, terwijl u hier zelf geen concrete afspraken over hebt gemaakt. Om de duur van een opzegtermijn vast te stellen, is het belangrijk om te weten over wat voor een overeenkomst het gaat en of deze voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan. Ook is het belangrijk dat u een overeenkomst op de juiste manier opzegt. In deze blog zal eerst worden uitgelegd wat duurovereenkomsten inhouden. Vervolgens zal er ingegaan worden op het onderscheid tussen duurovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd. Tot slot wordt er ingegaan op de manieren waarop een overeenkomst opgezegd kan worden.

Opzegging en opzegtermijnen

Duurovereenkomsten

Bij duurovereenkomsten verbinden partijen zich tot een voortdurende prestatie gedurende een langere periode. De prestaties keren dus telkens terug of zijn opeenvolgend. Voorbeelden van duurovereenkomsten zijn bijvoorbeeld huur- en arbeidsovereenkomsten. Het tegenovergestelde van duurovereenkomsten zijn overeenkomsten waarbij de partijen verplicht zijn tot een eenmalige prestatie, zoals bijvoorbeeld bij een koopovereenkomst.

Bepaalde tijd

Is een overeenkomst aangegaan voor een bepaalde tijd, dan is duidelijk afgesproken wanneer de overeenkomst van start gaat en wanneer deze eindigt. Het is dan meestal niet de bedoeling dat de overeenkomst tussentijds kan worden opgezegd. In beginsel is het dan niet mogelijk om de overeenkomst eenzijdig op te zeggen, tenzij hiervoor een mogelijkheid wordt geboden in de overeenkomst.

Wanneer er echter sprake is van onvoorziene omstandigheden kan de mogelijkheid tot opzegging toch ontstaan. Daarbij is het belangrijk dat er in de overeenkomst nog geen rekening is gehouden met deze omstandigheden. Verder moeten de onvoorziene omstandigheden zo ernstig van aard zijn dat van de wederpartij niet kan worden verwacht dat zij de overeenkomst in stand houdt. Onder deze omstandigheden kan een duurovereenkomst ook worden beëindigd door ontbinding door de rechter.

Onbepaalde tijd

Voor duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd geldt als uitgangspunt dat deze in beginsel altijd kunnen worden beëindigd door middel van opzegging.

In de jurisprudentie worden de volgende uitgangspunten bij de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd gehanteerd:

  • Als de wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van opzegging, dan geldt dat de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar is;
  • In sommige gevallen kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid echter meebrengen dat opzegging alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat;
  • In sommige gevallen kunnen uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.

Bepaalde overeenkomsten, zoals arbeidsovereenkomsten en huurovereenkomsten kennen wettelijke opzegtermijnen. Onze website heeft hierover aparte publicaties.

Wanneer en hoe kunt u een overeenkomst opzeggen?

Of en hoe men een overeenkomst kan beëindigen hangt in eerste instantie af van de inhoud van de overeenkomst. Mogelijkheden van beëindiging worden veelal ook overeengekomen in algemene voorwaarden. Het is dus verstandig om eerst in deze documenten te kijken om te zien welke mogelijkheden er zijn om van een overeenkomst af te komen. Juridisch wordt er dan gesproken over opzegging. In zijn algemeenheid is opzegging niet in de wet geregeld. Het bestaan van de mogelijkheid tot opzegging alsmede de voorwaarden daarvan worden in de overeenkomst geregeld.

Opzeggen per brief of per e-mail?

Veel contracten bevatten de eis dat de overeenkomst alleen schriftelijk kan worden opgezegd. Voor sommige soorten contracten staat dit zelfs expliciet in de wet vermeld, bijvoorbeeld bij koop van onroerende zaken. Dergelijke contracten konden tot voor kort niet per e-mail worden opgezegd. De wet is echter op dit punt aangepast. Onder sommige omstandigheden wordt een e-mail gezien als een ‘geschrift’. Als het contract dus niet de eis stelt dat de overeenkomst per aangetekende brief moet worden opgezegd, maar enkel spreekt over een schriftelijke opzegging, is het versturen van een e-mail voldoende.

Aan het opzeggen per e-mail zit echter wel een nadeel. Voor het verzenden van e-mail geldt namelijk de zogenaamde ‘ontvangsttheorie’. Dit betekent dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring pas zijn werking heeft als de verklaring die persoon heeft bereikt. Verzending alleen is dus niet voldoende. Een verklaring die de geadresseerde niet heeft bereikt heeft geen werking. Wie een overeenkomst ontbindt via e-mail moet dus aantonen dat de e-mail de geadresseerde ook daadwerkelijk heeft bereikt. Dat is alleen mogelijk wanneer degene aan wie de e-mail is verzonden op de e-mail reageert, of wanneer er om een lees- of ontvangstbevestiging is verzocht.

Indien u een reeds gesloten overeenkomst wenst te ontbinden, is het verstandig om eerst in de algemene voorwaarden en in het contract te kijken wat er is bepaald over de opzegging. Dient de overeenkomst schriftelijk te worden opgezegd, dan kunt u dit het beste per aangetekende post doen. Kiest u toch voor opzegging per e-mail, zorg er dan voor dat u kunt bewijzen dat de geadresseerde de e-mail heeft ontvangen.

Wilt u een overeenkomst opzeggen? Of heeft u vragen met betrekking tot het opzeggen van overeenkomsten? Aarzel dan niet om contact op te nemen met de advocaten van Law & More. Wij zijn bereid om uw overeenkomsten te bekijken en u te voorzien van de juiste advies.

 

Internationale echtscheidingen
Blog

Internationale echtscheidingen

Vroeger was het gebruikelijk dat men met iemand met dezelfde nationaliteit of van dezelfde afkomst trouwde. Tegenwoordig komen huwelijken tussen personen met verschillende nationaliteiten steeds vaker voor. Helaas eindigt 40% van de huwelijken in Nederland in een echtscheiding. Hoe gaat dit in zijn werk als men in een ander land woont dan het land waarin zij de echtelijke verbintenis aan zijn gegaan?

Internationale echtscheidingen

Verzoek indienen binnen de EU

De verordening (EG) nr. 2201/2003 (of: Brussel II bis) is sinds 1 maart 2015 van toepassing op alle landen binnen de EU. Deze verordening regelt de bevoegdheid tot en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en de ouderlijke verantwoordelijkheid. De EU-regeling geldt voor echtscheiding, de scheiding van tafel en bed en de nietigverklaring van het huwelijk. Binnen de EU kan een verzoek tot scheiding worden ingediend in het land waar de rechter bevoegd is. De rechter is bevoegd in het land:

  • Waar beide echtgenoten de gewone verblijfplaats hebben.
  • Waarvan beide echtgenoten onderdaan zijn.
  • Waar samen de echtscheiding wordt aangevraagd.
  • Waar de ene partner de scheiding aanvraagt en de ander de gewone verblijfplaats heeft.
  • Waar een partner al minstens 6 maanden de gewone verblijfplaats heeft en onderdaan is van het land. Als deze geen onderdaan is, kan het verzoekschrift worden ingediend als deze persoon al ten minste een jaar in het land woont.
  • Waar een van de partners als laatst een gewone verblijfplaats heeft gehad en waar een van de partners nog steeds verblijft.

Binnen de EU is de rechtbank die het eerst een verzoek tot echtscheiding ontvangt dat aan de voorwaarden voldoet, bevoegd om te beslissen over de scheiding. De rechtbank die de scheiding uitspreekt mag ook uitspraak doen over het ouderlijk gezag over kinderen die in het land van de rechtbank wonen. De EU-regels over scheiding gelden niet voor Denemarken, omdat de Brussel II bis verordening daar niet is aangenomen.

In Nederland

Als het echtpaar niet in Nederland woont, is het in principe alleen mogelijk om in Nederland te scheiden als de echtgenoten beide de Nederlandse nationaliteit bezitten. Is hier geen sprake van, dan kan de Nederlandse rechter zich onder bijzondere omstandigheden alsnog bevoegd verklaren, bijvoorbeeld wanneer het niet mogelijk is om in het buitenland te scheiden. Ook als het echtpaar in het buitenland is getrouwd kan het een echtscheiding aanvragen in Nederland. Een voorwaarde is dan wel dat het huwelijk ingeschreven is bij de burgerlijke stand van de woonplaats in Nederland. De gevolgen van de echtscheiding kunnen verschillend zijn in het buitenland. Een echtscheidingsvonnis uit een EU-land wordt automatisch door andere EU-landen erkend. Buiten de EU kan dit beduidend anders zijn.

Een echtscheiding kan in Nederland gevolgen hebben voor iemands verblijfsstatus. Als een partner een verblijfsvergunning heeft, omdat diegene bij zijn of haar partner in Nederland woonde, dan is het belangrijk dat diegene een nieuwe verblijfsvergunning onder andere voorwaarden aanvraagt. Gebeurt dit niet, dan kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken.

Welk recht is van toepassing?

Het recht van het land waar het scheidingsverzoek ingediend wordt is niet per se op de scheiding van toepassing. Het kan zo zijn dat een rechter buitenlands recht moet toepassen. Dit gebeurt vaker in Nederland. Bij ieder onderdeel van de zaak moet beoordeeld worden of de rechter bevoegd is en welk recht er toegepast dient te worden. Het internationaal privaatrecht speelt hier een belangrijke rol bij. Dit recht is een overkoepelende term voor rechtsgebieden waar meerdere landen bij betrokken zijn. Op 1 januari 2012 is in Nederland Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Hierin zijn de regels van het internationaal privaatrecht opgenomen. De hoofdregel is dat de rechter in Nederland het Nederlands echtscheidingsrecht toepast, ongeacht de nationaliteit en verblijfplaats van de echtgenoten. Dit is anders wanneer het echtpaar de rechtskeuze heeft vast laten leggen. De echtgenoten kiezen dan zelf het recht dat op hun echtscheidingsprocedure van toepassing is. Dat kan voor het aangaan van het huwelijk, maar dit kan ook op een later moment. Dit kan ook wanneer u op het punt staat om te scheiden.

Verordening huwelijksvermogensstelsels

Op huwelijken gesloten op of na 29 januari 2019 is Verordening (EU) nr. 2016/1103 van toepassing. Deze verordening regelt het toepasselijk recht en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. De regels die hierin vastgelegd staan bepalen welke rechters zich over het vermogen van de echtgenoten mogen uitlaten (bevoegdheid), welk recht van toepassing is (conflictenrecht) en of een beslissing van een rechtbank uit en ander land, door het andere moet worden erkend en uitgevoerd (erkenning en executie). In principe is nog steeds dezelfde rechter bevoegd die volgens de regels van de Brussel II bis verordening bevoegd is. Als er geen rechtskeuze is gemaakt, dan is het recht van de staat waar de echtgenoten hun eerste gemeenschappelijke verblijfplaats hebben van toepassing. Bij gebreke van een gemeenschappelijke verblijfplaats is het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten van toepassing. Hebben de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit, dan is het recht van de staat waarmee de echtgenoten de nauwste band hebben van toepassing.

De verordening geldt dus slechts voor het huwelijksvermogensrecht. De regels stellen vast of de Nederlandse wet en dus algehele gemeenschap van goederen of beperkte gemeenschap van goederen of een buitenlands systeem toegepast dient te worden. Dit kan veel gevolgen hebben voor uw vermogen. Het is dan ook verstandig om u juridisch te laten adviseren over bijvoorbeeld een rechtskeuze-overeenkomst.

Voor advies voorafgaand aan uw huwelijk of voor advies en bijstand bij een scheiding kunt u terecht bij de familierechtadvocaten van Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat de scheiding en de daaropvolgende gebeurtenissen ingrijpende gevolgen kunnen hebben op uw leven. Daarom hanteren wij een persoonlijke aanpak. Samen met u en eventueel uw ex-partner kunnen wij tijdens het gesprek aan de hand van de documentatie uw juridische situatie bepalen en proberen uw visie dan wel wensen vast te leggen. Daarnaast kunnen wij u bijstaan in een eventuele procedure. De scheidingsadvocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van personen- en familierecht en begeleiden u, eventueel samen met uw partner, graag door een scheidingsproces heen.

Ouderschapsplan bij een echtscheiding
Blog

Ouderschapsplan bij een echtscheiding

Wanneer u minderjarige kinderen heeft en u gaat scheiden dan moeten er afspraken worden gemaakt over de kinderen. De onderling gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst. Deze overeenkomst staat bekend als het ouderschapsplan. Het ouderschapsplan is een uitstekende basis om goed uit elkaar te gaan.

Is een ouderschapsplan verplicht?

In de wet staat dat een ouderschapsplan verplicht is voor getrouwde ouders die gaan scheiden. Er moet ook een ouderschapsplan worden gemaakt wanneer geregistreerde ouders hun geregistreerd partnerschap laten ontbinden. Van ouders die niet getrouwd of geregistreerd partners zijn, maar wel samen het gezag uitoefenen, wordt ook verwacht dat zij een ouderschapsplan maken.

Ouderschapsplan bij een echtscheiding

Wat staat er in een ouderschapsplan?

De wet schrijft voor dat in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken moeten staan over:

  • hoe u de kinderen heeft betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan;
  • hoe u de zorg en opvoeding verdeelt (zorgregeling) of de omgang met de kinderen regelt (omgangsregeling);
  • hoe en hoe vaak u elkaar informatie geeft over uw kind;
  • hoe u samen beslissingen neemt over belangrijke onderwerpen, bijvoorbeeld over de schoolkeuze;
  • de kosten van de verzorging en opvoeding (kinderalimentatie).

U kunt ervoor kiezen om ook andere afspraken op te nemen in het ouderschapsplan. Bijvoorbeeld wat u als ouders belangrijk vindt in de opvoeding, bepaalde regels (bedtijden, huiswerk) of opvattingen over straffen. Over het contact met de beide families kunt u ook iets opnemen in het ouderschapsplan. Dit kunt u dus vrijwillig opnemen in het ouderschapsplan.

Het opstellen van een ouderschapsplan

Het is natuurlijk fijn als u in onderling overleg met de andere ouder tot goede afspraken kunt komen. Mocht dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk zijn, dan kunt u bij Law & More een mediator of scheidingsadvocaat inschakelen. Met behulp van de mediators van Law & More kunt u onder professionele en deskundige begeleiding overleggen over de inhoud van het ouderschapsplan. Indien mediation geen uitkomst biedt, staan onze gespecialiseerde familierechtadvocaten ook voor u klaar. Zo kunt u onderhandelen met de andere partner om goede afspraken te maken over de kinderen.

Wat gebeurt er met het ouderschapsplan?

De Rechtbank kan uw echtscheiding uitspreken of uw geregistreerd partnerschap ontbinden. De familierechtadvocaten van Law & More sturen het originele ouderschapsplan voor u naar de Rechtbank. De Rechtbank hecht het ouderschapsplan dan vast aan de scheidingsuitspraak. Het ouderschapsplan maakt hierdoor onderdeel uit van de beschikking van de rechter. Beide ouders zijn dan ook verplicht om zich te houden aan de afspraken in het ouderschapsplan.

Lukt het niet om een ouderschapsplan op te stellen?

Het komt regelmatig voor dat de ouders niet tot volledige overeenstemming komen over de inhoud van het ouderschapsplan. In dat geval kunnen zij ook niet voldoen aan de wettelijke scheidingsvereiste. Voor dergelijke gevallen bestaat er een uitzondering. Ouders die kunnen aantonen dat zij zich voldoende hebben ingespannen om wel tot overeenstemming te komen, maar dit niet is gelukt, kunnen dit in de stukken aan de rechtbank vermelden. De Rechtbank kan dan wel de scheiding uitspreken en zelf een beslissing nemen over de punten waarop de ouders het niet met elkaar eens zijn.

Wilt u scheiden en heeft u hulp nodig bij het opstellen van een ouderschapsplan? Dan bent u bij Law & More aan het juiste adres. De gespecialiseerde familierecht advocaten van Law & More kunnen u bijstaan en begeleiden bij uw scheiding en het opstellen van een ouderschapsplan.

1 2 3 4 5
Privacy Settings
We use cookies to enhance your experience while using our website. If you are using our Services via a browser you can restrict, block or remove cookies through your web browser settings. We also use content and scripts from third parties that may use tracking technologies. You can selectively provide your consent below to allow such third party embeds. For complete information about the cookies we use, data we collect and how we process them, please check our Privacy Policy
Youtube
Consent to display content from Youtube
Vimeo
Consent to display content from Vimeo
Google Maps
Consent to display content from Google
Spotify
Consent to display content from Spotify
Sound Cloud
Consent to display content from Sound
Law & More

facebook lawandmore.nl   instagram lawandmore.nl   linkedin lawandmore.nl   twitter lawandmore.nl