facebook lawandmore.nl   instagram lawandmore.nl   linkedin lawandmore.nl   twitter lawandmore.nl

Afspraak

Law & More Logo

Category

Ondernemingsrecht

Schade door beschietingen? Wij staan voor u klaar
Blog, Ondernemingsrecht

De trend van toename van explosieven en beschietingen op (bedrijfs-)panden: Hoe Law & More u kan helpen

In Nederland is er een verontrustende stijging zichtbaar in het aantal geweldsincidenten gericht tegen bedrijfspanden. Incidenten variërend van bomexplosies tot beschietingen veroorzaken niet alleen materiële schade, maar zaaien ook angst en onzekerheid onder ondernemers en hun medewerkers. Bij Law & More begrijpen wij de ernst van deze situaties en bieden wij deskundige juridische bijstand aan slachtoffers van dergelijke incidenten.

De stijgende trend van geweld tegen (bedrijfs-)panden

De laatste jaren hebben diverse Nederlandse steden een significante toename gezien in geweldsincidenten gericht tegen (bedrijfs-)panden, waaronder:

  • Bommen en explosieven: explosieven worden gebruikt om aanzienlijke schade aan te richten en angst te zaaien;
  • Beschietingen: (bedrijfs-)panden worden beschoten, wat de fysieke veiligheid bedreigt en de bedrijfsreputatie kan schaden.

De impact op slachtoffers

De gevolgen van dergelijke geweldsincidenten zijn verstrekkend, zoals:

  • Materiële schade: directe schade aan het pand leidt tot hoge reparatiekosten, bedrijfsonderbrekingen en verstoringen van de bedrijfsvoering;
  • Veiligheidsrisico’s: werknemers en klanten voelen zich onveilig, wat invloed heeft op het werkklimaat;
  • Reputatieschade: negatieve publiciteit rond geweldsincidenten kan de reputatie van het bedrijf schaden, wat leidt tot verlies van klanten en zakelijke partners;
  • Psychologische impact: angst en stress voor betrokkenen.

Juridische bijstand voor slachtoffers

Bij Law & More bieden wij uitgebreide juridische ondersteuning bij het omgaan met de gevolgen van deze geweldsincidenten. Onze diensten omvatten onder andere:

1. Strafrechtelijke bijstand

Onze advocaten hebben ruime ervaring in het strafrecht en kunnen u bijstaan in alle stadia van een strafrechtelijke procedure, van het indienen van een aangifte tot het vertegenwoordigen in de rechtbank. Wij zorgen ervoor dat uw belangen worden verdedigd.

2. Schadevergoeding

Na een geweldsincident is het essentieel om zowel de materiële als immateriële schade te vergoeden. Dit proces kan complex zijn en vereist vaak deskundige begeleiding om ervoor te zorgen dat slachtoffers krijgen waar zij recht op hebben. Dit omvat het berekenen van de volledige omvang van de schade. Wij analyseren zowel de directe materiële schade als de immateriële schade, zoals psychisch leed en verlies van inkomsten, om een volledig beeld te krijgen van de totale schade.

Wij helpen slachtoffers bij het indienen van schadeclaims. In gevallen waar een strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, kunnen wij een vordering indienen als benadeelde partij. Dit stelt slachtoffers in staat om compensatie te eisen voor de geleden schade als onderdeel van de strafzaak tegen de verdachte. Indien noodzakelijk kunnen wij ook een civiele procedure starten om schadevergoeding te eisen.  Dit kan een effectieve manier zijn om volledige compensatie te krijgen, vooral in situaties waar de strafrechtelijke weg onvoldoende is of niet beschikbaar.

3. Bestuursrechtelijke bijstand

De gemeente kan besluiten om een bedrijfspand tijdelijk te sluiten na een geweldsincident. Dit heeft ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering. Bij Law & More bieden wij ook bestuursrechtelijke bijstand. Wij kunnen een bezwaarschrift tegen een sluitingsbevel van de gemeente opstellen en indienen. Als het sluitingsbevel onterecht of onredelijk is, kunnen wij namens u een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank om de sluiting tijdelijk op te schorten. Daarnaast onderhouden wij contact met de gemeente om uw belangen te behartigen en tot een oplossing te komen. Wij kunnen u ook vertegenwoordigen tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften om uw zaak te bepleiten. 

4. Bijstand bij beëindiging van de huurovereenkomst

In sommige gevallen kan de verhuurder, tegelijkertijd met het sluitingsbevel van de gemeente, besluiten om de huurovereenkomst te beëindigen. Bij Law & More bieden wij ook juridische bijstand in deze situaties. Wij kunnen verweer opstellen tegen de beëindiging van de huurovereenkomst en, indien nodig, juridische stappen ondernemen om uw rechten te beschermen.

Onze Aanpak

Bij Law & More geloven wij in een proactieve en persoonlijke benadering. Onze aanpak omvat:

1. Een grondige analyse van de situatie

We beginnen met een uitgebreide analyse van de situatie om de beste strategie te bepalen. Dit omvat het verzamelen van alle relevante informatie.

2. Opstellen van een plan

We houden rekening met alle juridische en praktische aspecten van de situatie. We zorgen ervoor dat u goed geïnformeerd bent over uw rechten en de mogelijke uitkomsten.

3. Deskundig juridisch advies en vertegenwoordiging

Wij bieden deskundig juridisch advies en vertegenwoordiging, zowel binnen als buiten de rechtbank. Onze advocaten hebben diepgaand begrip van de juridische uitdagingen die gepaard gaan met geweldsincidenten en zorgen ervoor dat uw belangen voorop staan. Dit omvat ook vertegenwoordiging tijdens hoorzittingen van de commissie bezwaarschriften.

4. Discrete en empathische ondersteuning

Wij begrijpen dat dergelijke situaties buitengewoon stressvol kunnen zijn. Daarom bieden wij discrete en empathische ondersteuning, waarbij we altijd streven naar de best mogelijke uitkomst voor onze cliënten.

Conclusie

De toename van bommen, explosieven en beschietingen op (bedrijfs-)panden in Nederland is een zorgwekkende trend met aanzienlijke gevolgen voor de getroffen bedrijven en hun medewerkers. Bij Law & More staan wij klaar om slachtoffers te ondersteunen met deskundig juridisch advies en effectieve strategieën om uw schade vergoed te krijgen.

Bent u betrokken bij een geweldsincident en wilt u meer weten over hoe wij u kunnen helpen? Neem dan contact met ons op. Ons team van ervaren advocaten staat klaar om u bij te staan.

Beperkte Rechtsbevoegdheid: Wat Betekent Het? - Law & More
Blog, Ondernemingsrecht

Vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid

Wettelijk gezien is een vereniging een rechtspersoon met leden. Een vereniging is opgericht met een bepaald doel, bijvoorbeeld een sportvereniging, en kan zijn eigen regels opstellen. De wet maakt onderscheid tussen een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Deze blog gaat in op de belangrijke aspecten van de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel de informele vereniging genoemd. Doel is om de lezer te helpen een inschatting te maken of dit een geschikte rechtsvorm is.

Oprichting

Om een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid op te richten hoeft u niet naar de notaris. Wel dient er sprake te zijn van een meerzijdige rechtshandeling, dit houdt in dat minimaal twee personen de vereniging oprichten. Als oprichters kunt u zelf statuten op stellen en deze ondertekenen. Dit worden onderhandse statuten genoemd. In tegenstelling tot wat bij verschillende andere rechtsvormen gebruikelijk is, bent u niet verplicht om deze statuten in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Tot slot kent een vereniging geen minimaal startkapitaal, er is dus geen kapitaal vereist voor het oprichten van een vereniging.

Er zijn een aantal zaken die u in ieder geval dient op te nemen in de onderhandse statuten:

  1. De naam van de vereniging.
  2. De gemeente waarin de vereniging is gevestigd.
  3. Het doel van de vereniging.
  4. De verplichtingen van de leden en/of de manier waarop deze verplichtingen kunnen worden opgelegd.
  5. Regels omtrent lidmaatschap; hoe wordt je lid en wat zijn de voorwaarden.
  6. De wijze van bijeenroepen van de algemene vergadering.
  7. De wijze van benoeming en ontslag van bestuurders.
  8. De bestemming voor het geld dat overblijft na het ontbinden van de vereniging of de wijze waarop die bestemming moet worden vastgesteld.

Indien een zaak niet in de statuten is vastgelegd, geldt de actuele wet- en regelgeving.

Aansprakelijkheid en beperkte rechtsbevoegdheid

De aansprakelijkheid is afhankelijk van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, deze inschrijving is niet verplicht maar beperkt de aansprakelijkheid wel. Indien de vereniging wel ingeschreven is wordt de vereniging in beginsel aansprakelijk gesteld, daarna eventueel de bestuurders. In het geval dat de vereniging niet is ingeschreven, dan zijn de bestuurders direct privé aansprakelijk.

Daarnaast zijn bestuurders ook direct privé aansprakelijk bij wanbestuur. Hiervan is sprake als een bestuurder zijn taken niet naar behoren vervult.

Enkele voorbeelden van onbehoorlijk bestuur:

  • Financieel wanbeheer: het niet correct bijhouden van de boekhouding, het niet opstellen van een jaarrekening of het verduisteren van geld.
  • Belangenverstrengeling: het gebruik maken van de positie binnen de organisatie voor persoonlijke belangen, bijvoorbeeld door opdrachten te gunnen aan familie of vrienden.
  • Misbruik van bevoegdheden: het nemen van beslissingen die niet binnen de bevoegdheden van de bestuurder liggen of het nemen van beslissingen die tegen het belang van de organisatie ingaan.

Door de beperkte rechtsbevoegdheid heeft de vereniging minder rechten, denk hierbij aan het feit dat de vereniging niet bevoegd is om een pand te kopen of een erfenis te ontvangen.

Plichten vereniging

De bestuurders van een vereniging zijn wettelijk verplicht om de administratie 7 jaar te bewaren. Daarnaast dient er jaarlijks minimaal één ledenvergadering plaats te vinden. Wat betreft het bestuur, indien de statuten niet anders bepalen, dan moet het verenigingsbestuur bestaan uit in ieder geval een voorzitter, secretaris en penningmeester.

Organen

Een vereniging is in ieder geval verplicht een bestuur te hebben. Het bestuur wordt door de leden benoemd tenzij de statuten anders bepalen. Alle leden bij elkaar vormen het grootste en meest essentiële orgaan van de vereniging, de algemene ledenvergadering. Tevens kan bij de statuten worden bepaald dat er een raad van commissarissen zal zijn, de voornaamste taak van dit orgaan is toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken.

Fiscale aspecten

Het is afhankelijk van de uitvoering van de vereniging of deze belastingplichtig is. Bijvoorbeeld als een vereniging ondernemer is voor de btw, een onderneming drijft of werknemers in dienst heeft kan de vereniging te maken krijgen met belastingen.

Overige kenmerken van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid

  • Een ledenbestand, hierin zijn de gegevens van de leden van de vereniging verwerkt.
  • Een doel, een vereniging organiseert voornamelijk activiteiten voor de leden en richt zich hierbij niet op het maken van winst.
  • De vereniging moet als één geheel handelen binnen het kader van de wet. Dit betekent dat individuele leden geen acties mogen ondernemen met hetzelfde doel als de vereniging. Een individueel lid mag bijvoorbeeld niet op eigen initiatief geld inzamelen voor een goed doel, als geld inzamelen voor dit goede doel ook het gezamenlijke doel is van de vereniging. Dit kan namelijk leiden tot verwarring en conflicten binnen de organisatie.
  • Een vereniging heeft geen in aandelen verdeeld kapitaal, hierdoor heeft de vereniging ook geen aandeelhouders.

Vereniging beëindigen

Een vereniging wordt beëindigd na besluit van de leden tijdens de algemene ledenvergadering. Deze besluitvorming moet op de agenda van de vergadering staan, anders is deze niet geldig.

De vereniging houdt niet direct op te bestaan, deze is pas helemaal beëindigd als alle schulden en eventueel andere financiële verplichtingen zijn betaald. Als er vermogen over blijft dient de procedure die is opgenomen in de onderhandse statuten gevolgd te worden.

Lidmaatschap kan eindigen door:

  • Het overlijden van een lid, tenzij het erven van het lidmaatschap is toegestaan. volgens de statuten.
  • Opzegging door het betreffende lid of de vereniging.
  • Ontzetting uit het lidmaatschap, dit besluit wordt genomen door het bestuur, tenzij statuten een ander orgaan aanwijzen. Dit is een juridische handeling waarbij een persoon uit het ledenbestand geschreven wordt.
Wat is aandelenkapitaal? | Law & More
Blog, Ondernemingsrecht

Aandelenkapitaal

Wat is aandelenkapitaal?

Het aandelenkapitaal is in aandelen verdeelde eigen vermogen van een onderneming. Het is het kapitaal dat in de vennootschap overeenkomst of in de statuten is vastgelegd. Het aandelenkapitaal van een onderneming is het bedrag waartegen een onderneming aandelen heeft uitgegeven aan aandeelhouders of kan uitgeven. Het aandelenkapitaal is tevens een deel van de passiva van een onderneming. De passiva zijn de schulden en lasten.

Vennootschappen

Alleen besloten vennootschappen (BV) en naamloze vennootschappen (NV) geven aandelen uit. Eenmanszaken en vennootschap onder firma (VOF) kunnen dat niet. De besloten en naamloze vennootschap wordt per notariële akte opgericht. Deze vennootschapsvormen hebben rechtspersoonlijkheid, inhoudende dat zij dragers zijn van rechten en plichten.

Hiermee kan de vennootschap tegenover derden haar rechten geldend maken en zijn haar plichten afdwingbaar. De zeggenschap in de vennootschappen is verdeeld in aandelen. Met andere woorden, doordat men aandelen houdt heeft men aandelen in de zeggenschap en kan de aandeelhouder winstuitkeringen in de vorm van dividend ontvangen.

Waar bij een besloten vennootschap de aandelen op naam (en dus beperkt overdraagbaar zijn) staan, kunnen de aandelen in een naamloze vennootschap zowel op toonder (een vorm van een aandeel, waarbij degene die het kan tonen dat hij een aandeel in bezit heeft ook als rechtmatige eigenaar van het aandeel wordt beschouwd) als op naam worden uitgegeven. Hierdoor kan een naamloze vennootschap de beurs op, de aandelen zijn immers vrij overdraagbaar. De overdracht van de aandelen van een BV gaat altijd via de notaris.

Minimumkapitaal

Voor de naamloze vennootschap geldt dat het maatschappelijke en het geplaatste kapitaal ten minste het minimumkapitaal moet bedragen. Dit minimumkapitaal bedraagt € 45.000, -. Wanneer het maatschappelijk kapitaal hoger is, dient ten minste een vijfde gedeelte te zijn geplaatst (art. 2:67 BW). Het minimumkapitaal dient bij de oprichting te worden volgestort op de bankrekening van de vennootschap. Hiervoor zal een bankverklaring worden afgegeven. Voor de besloten vennootschap geldt inmiddels geen minimumkapitaal meer.

Ondernemingswaarde versus aandelenwaarde

Ondernemingswaarde (Enterprise Value) is de waarde van de onderneming zonder rekening te houden met de financieringsstructuur. Feitelijk dus de operationele waarde van het bedrijf.
Aandelenwaarde (Equity Value) is het bedrag dat de verkoper daadwerkelijk ontvangt voor de verkoop van zijn aandelen. Anders gezegd; de ondernemingswaarde verminderd met de netto-rentedragende schulden. Ieder aandeel in een BV of NV heeft een nominale waarde, ofwel de waarde van het aandeel volgens de statuten.

Het geplaatste aandelenkapitaal van een BV of NV is het totaalbedrag van de nominale waarde van de door die vennootschap uitgegeven aandelen. Dit zijn zowel de aandelen van de onderneming zelf als van aandeelhouders buiten de onderneming.

Aandelenemissie

Een aandelenemissie is de uitgifte van aandelen. Bedrijven geven aandelen uit met een reden. Ze doen dat om zo eigen vermogen aan te trekken. Het doel hiervan is om investeringen te kunnen doen of om het bedrijf te doen groeien. Als je een onderneming start, kun je zelf bepalen hoeveel aandelen je uitgeeft en wat deze waard zijn. Vaak kiezen ondernemers voor een wat groter aantal, zodat je ze in de toekomst eventueel kunt verkopen.

In het verleden gold er een minimumbedrag voor de waarde van een aandeel, maar die regel is inmiddels afgeschaft. Het is wel verstandig om er voldoende waarde aan te geven, omdat andere ondernemingen graag willen zien hoe kredietwaardig je bent. Aandelen zijn een instrument waarmee je je onderneming kunt financieren. Op deze manier trek je geld aan dat je nodig hebt voor je activiteiten en verdere groei van je bedrijf.

Het geld dat je met uitgifte van aandelen ophaalt, heb je voor onbepaalde tijd tot je beschikking en heet het eigen vermogen. Als je een aandeel hebt in een onderneming, dan is dat ook een eigendomsbewijs van een deel van die onderneming. Het geeft je als aandeelhouder ook het recht op een evenredig deel van de winst. Voor een onderneming is het gunstig dat dit aandelenkapitaal in de onderneming zit, zodat je er gebruik van kunt maken voor de lopende zaken en investeringen.

Pas als er winst wordt gemaakt kunnen aandeelhouders een uitkering – het dividend – vragen. Maakt een onderneming winst, dan is het nog niet altijd zeker of je als aandeelhouder een uitkering van dividend krijgt. Tijdens de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering bepalen de aandeelhouders wat er met de winst gebeurt: geheel, gedeeltelijk of niet uitkeren.

Onderdelen van het aandelenkapitaal

Het aandelenkapitaal bestaat uit meerdere onderdelen. Om een en ander te verduidelijken volgt er eerst een korte definitie van deze onderdelen:

  • Geplaatst aandelenkapitaal

Dat zijn de aandelen die een onderneming aan de aandeelhouders uit heeft gegeven. Bij het uitgeven van nieuwe aandelen of stockdividend stijgt het geplaatst aandelenkapitaal. Stockdividend draait om nieuwe aandelen aan de aandeelhouders als beloning voor hun bijdrage aan de onderneming. Aandelen plaatsen kun je op drie manieren, namelijk a pari (tegen de waarde die op het aandeel staat vermeld), boven pari (dan is het bedrag hoger dan de waarde op het aandeel) en beneden pari (lager dan de waarde van het aandeel).

  • Gestort aandelenkapitaal

Het (vol)gestorte aandelenkapitaal is het deel van het geplaatste kapitaal waarvan de onderneming daadwerkelijk gelden, of in sommige gevallen goederen, heeft ontvangen. Als het kapitaal nog niet 100% is volgestort heeft de onderneming het recht de rest van de aandeelhouders op te eisen. Een relevant begrip is het ‘opgevraagde deel van het kapitaal’. Dit is het geplaatste kapitaal voor zover dat niet is gestort, maar waarvan de onderneming heeft besloten dat het volgestort dient te worden. In dit geval heeft de onderneming een directe vordering op de aandeelhouders.

  • Nominaal aandelenkapitaal

Het nominale aandelenkapitaal is het bedrag dat juridisch aan aandelen verbonden is, en feitelijk gelijk aan het geplaatste aandelenkapitaal. Veel aandelen op de beurs hebben een veel hogere koers dan de nominale waarde. Zo kan de beurswaarde van een aandeel nominaal enkele euro’s bedragen.

Als een onderneming zelf nieuwe aandelen uitgeeft boven de nominale waarde, ontstaat voor het verschil een zogenaamde agioreserve. De agioreserve is een term uit de beleggingswereld. Het beschrijft de financiële reserve van een Naamloze vennootschap of Besloten Vennootschap die ontstaat door emissie van aandelen boven de nominale waarde.

  • Het maatschappelijk aandelenkapitaal

Het maatschappelijk kapitaal is het in de statuten vermelde maximumbedrag waartegen aandelen mogen worden uitgegeven. Voor een B.V. is het maatschappelijk kapitaal facultatief. Voor een N.V. geldt in Nederland dat minstens het minimumkapitaal of minstens een vijfde deel, als dat hoger is dan het minimumkapitaal, van het maatschappelijk kapitaal moet zijn geplaatst. Dat is het totale vermogen dat een onderneming kan verkrijgen door aandelen te plaatsen. Het maatschappelijk aandelenvermogen is verdeeld in aandelen in portefeuille en het geplaatst aandelenkapitaal. Tussen de twee kan bedrijf wel mee schuiven en veranderingen aanbrengen.

Aandelen in portefeuille zijn de aandelen die je als onderneming nog uit kan geven. Stel dat je je bedrijf verder wil financieren of investeringen wil doen, dan kan je besluiten aandelen uit te geven. Daarmee geef je aandeelhouders de mogelijkheid deze te kopen en daalt het aantal aandelen in portefeuille. Als een onderneming andersom eigen aandelen terugkoopt van aandeelhouders dan stijgen de aandelen in portefeuille.

Beurswaarde

Ondernemingen kunnen ook besluiten de aandelen aan het grote publiek te verkopen. Dat kunnen ze doen door de beurs op te gaan. Op een aandelenbeurs bepalen vraag en aanbod wat de waarde is van elk aandeel. Een onderneming krijgt dan een bepaalde beurswaarde. Overigens kunnen alleen NV’s dit doen, want bij een besloten vennootschap staan de aandelen immers op naam.

Blokkeringsregeling

De blokkeringsregeling is een regeling die de mogelijkheid van eigendomsoverdracht van aandelen van een vennootschap beperkt.
Deze regeling beperkt aandeelhouders in hun vrijheid om hun aandelen zomaar over te dragen aan iemand anders. Dit is om te voorkomen dat de medeaandeelhouders zomaar worden geconfronteerd met een vreemde aandeelhouder. Er zijn twee soorten blokkeringsregelingen:

  • Aanbiedingsregeling
    De aandeelhouder moet zijn of haar aandelen eerst aanbieden aan de medeaandeelhouders. Pas als blijkt dat de medeaandeelhouders de aandelen niet willen overnemen, mag de aandeelhouder de aandelen aan een niet-aandeelhouder in eigendom overdragen.
  • Goedkeuringsregeling

De medeaandeelhouders moeten eerst goedkeuring geven aan de voorgenomen aandelenoverdracht. Pas daarna mag de aandeelhouder zijn of haar aandelen overdragen.

Waar de aandelen van de besloten vennootschap voorheen niet zomaar konden worden overgedragen aan een derde partij (blokkeringsregeling), voorziet de wet – na de invoering van de Wet Flex-BV – in een aanbiedingsregeling, waarvan in statuten kan worden afgeweken (art. 2:195 BW). Wanneer er in de statuten geen bepaling wordt opgenomen over een afwijkende aanbiedings- of goedkeuringsregeling, geldt de wettelijke regeling.

Voor de aandelen op naam van een naamloze vennootschap bestaat geen blokkeringsregeling.         De meeste aandelen zullen bij de naamloze vennootschap bestaan uit aandelen op toonder wordt gezien, waardoor deze vrijelijk te verhandelen zijn.

Eigen vermogen

Het aandelenkapitaal valt dus onder het eigen vermogen. Dat is een boekhoudkundige term die de waarde van alle bezittingen van het bedrijf min het vreemd vermogen weergeeft. Het eigen vermogen is een belangrijke indicator hoe je er als onderneming voorstaat, maar het is iets anders dan de marktwaarde van je onderneming.

Het eigen vermogen vertegenwoordigt in feite de financiële waarde die aandeelhouders zouden ontvangen in het geval van een bedrijfsliquidatie. Het eigen vermogen is belangrijk, omdat het vaak gezien wordt als buffer om financiële tegenvallers op te vangen.

Heeft u na het lezen van deze blog nog vragen of bent u een ondernemer die advies en begeleiding nodig heeft bij het oprichten van een vennootschap? Dan is het verstandig om een expert in te schakelen op het gebied van ondernemingsrecht. Neem dan contact op met Law & More, onze ondernemingsrechtadvocaten helpen u graag verder.

Earn-out regeling bij bedrijfsovername? Lees dit eerst
Blog, Ondernemingsrecht

Alles over de earn-out regeling

Bij het verkopen van een onderneming komt van alles kijken. Een van de belangrijkste en moeilijkste elementen is vaak de verkoopprijs. De onderhandelingen kunnen hierbij bijvoorbeeld vastlopen omdat de koper niet bereid is om voldoende te betalen of niet genoeg financiering kan ontvangen. Een van de oplossingen die hiervoor geboden kan worden is het overeenkomen van een earn-out regeling. Dit is een regeling waarbij de koper een deel van de koopprijs pas betaalt nadat één of meerdere specifieke resultaten zijn behaald binnen een bepaalde periode na de transactiedatum.

Een dergelijke regeling lijkt ook geschikt om overeen te komen indien de waarde van de onderneming fluctueert en daardoor een koopprijs moeilijk vast te stellen. Daarnaast kan het een middel zijn om de risicoverdeling van de transactie in balans te trekken. Of het echter verstandig is om een earn-out regeling af te spreken is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en hoe deze earn-out regeling opgesteld wordt. In dit artikel vertellen wij u meer over de earn-out regeling en waar u op moet letten.

Alles over de earn-out regeling

Voorwaarden

Bij een earn-out regeling wordt de prijs bij de verkoop zelf dus laag gehouden en indien binnen een bepaalde periode (doorgaans 2-5 jaar) aan een aantal voorwaarden is voldaan moet de koper een resterend bedrag betalen. Deze voorwaarden kunnen financieel of niet financieel van aard zijn. Bij financiële voorwaarden wordt een minimaal financieel resultaat gesteld (bekend als milestones). De niet-financiële voorwaarden houden bijvoorbeeld in dat de verkoper of een bepaalde sleutelfiguur (‘key employee’) gedurende een bepaalde periode na de overdracht binnen de onderneming werkzaam blijft.

Ook kan men denken aan concrete doelen zoals het verkrijgen van een bepaald marktaandeel of vergunning. Het is heel belangrijk dat de voorwaarden zo precies mogelijk worden opgesteld (bijvoorbeeld omtrent de ‘accounting’: de wijze waarop de resultaten worden berekend). Hier ontstaat later namelijk vaak discussie over. Daarom voorziet een earn-out regeling vaak ook nog in andere voorwaarden naast de targets en de periode, bijvoorbeeld omtrent hoe de koper dient te handelen binnen de periode, dispuutregelingen, controlemechanismen, informatieplichten en hoe de earn-out betaald dient te worden.

Inspanningsverplichting

Het advies luidt vaak voorzichtig te zijn met het afspreken van een earn-out regeling. De visie van de koper en verkoper kunnen namelijk behoorlijk van elkaar afwijken. De koper zal vaak een langere termijnvisie hebben dan de verkoper, omdat de laatste aan het einde van de termijn een maximale earn-out wilt behalen. Daarnaast kan er een verschil in mening ontstaan tussen de koper en de verkoper indien de laatste nog in het bedrijf werkzaam blijft.

Daarom heeft bij een earn-out regeling de koper in het algemeen een inspanningsverplichting om te zorgen dat de verkoper deze maximale earn-out uitbetaald krijgt. Omdat de omvang van de inspanningsverplichting afhankelijk is van wat tussen partijen is afgesproken is het van belang hier ook duidelijke afspraken over te maken. Indien de koper tekort schiet in zijn inspanningen is het mogelijk voor de verkoper om de koper aansprakelijk te stellen met als schade het bedrag dat hij tekort komt omdat de koper zich niet genoeg inspant.

Voor- en nadelen

Zoals hierboven al is beschreven kan een earn-out regeling enkele valkuilen bevatten. Dit betekent echter niet dat er geen voordeel mee te behalen is voor beide partijen. Het is bijvoorbeeld vaak makkelijker voor de koper om de financiering rond te krijgen met een earn-out regeling door de constructie van een lage koopsom met een nabetaling. Daarnaast is een earn-out prijs ook vaak passend omdat deze de waarde van de onderneming goed weerspiegelt.

Tot slot kan het fijn zijn dat de oud eigenaar met zijn expertise nog betrokken is bij de onderneming, hoewel dit ook voor conflict kan zorgen. Het grootste nadeel van een earn-out regeling is dat er vaak geschillen optreden achteraf rondom de interpretatie. Daarnaast kan de koper ook keuzes te maken die de targets negatief beïnvloeden binnen de reikwijdte van zijn inspanningsverplichting. Dit nadeel onderstreept des te meer het belang van een goede contractuele regeling.

Omdat het zo belangrijk is om een earn-out goed te regelen kunt u bij vragen altijd contact opnemen met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd op het gebied van fusies en overnames en helpen u graag hierbij. Wij kunnen u bijstaan in de onderhandelingen en kijken graag samen met u of een earn-out regeling een goede optie is voor de verkoop van uw onderneming. Indien dit het geval is helpen wij u graag met het juridisch vormgeven van uw wensen. Bent u reeds in een geschil omtrent een earn-out regeling terecht gekomen? Ook dan staan we u graag bij met de bemiddeling of bijstand in een eventuele juridische procedure.

Wat is een juridische fusie? Leer alles hier
Blog, Ondernemingsrecht

Wat is een juridische fusie?

Dat een aandelenfusie een overdracht van aandelen van de fuserende ondernemingen betreft, blijkt duidelijk uit de benaming. Ook de term bedrijfsfusie is sprekend omdat bepaalde activa en passiva van een bedrijf worden overgenomen door een ander bedrijf. Het begrip juridische fusie verwijst naar de enige wettelijk gereguleerde fusievorm. Het is echter moeilijk om u bij deze fusie iets voor te stellen indien u niet bekend bent met de wettelijke bepalingen. In dit artikel leggen wij deze wettelijke fusieregeling uit zodat u zich er een goed beeld bij kunt vormen.

Wat houdt een juridische fusie in?

De juridische fusie onderscheidt zich omdat niet alleen aandelen of activa en passiva over gaan, maar het gehele vermogen. Er is sprake van een verkrijgende vennootschap en een of meerdere verdwijnende vennootschappen. Na de fusie gaat het vermogen van de verdwijnende vennootschap(pen) onder algemene titel over op de verkrijgende vennootschap en de verdwijnende vennootschap(pen) houden op te bestaan. De aandeelhouders van de verdwijnende vennootschap(pen) worden van rechtswege aandeelhouder in de verkrijgende vennootschap.

Wat is een juridische fusie?

Omdat een juridische fusie resulteert in een overgang onder algemene titel, gaan alle bezittingen, rechten en plichten van rechtswege over op de verkrijgende onderneming zonder dat hiervoor afzonderlijke transacties vereist zijn. Hieronder vallen over het algemeen ook contracten zoals huur en lease, arbeidsovereenkomsten en vergunningen. Let wel, in sommige contracten staat een uitzondering voor overgang onder algemene titel. Daarom is het aan te raden per contract te bekijken wat de gevolgen en consequenties hierop zijn vanwege de beoogde fusie. Voor meer informatie over de gevolgen van fusie voor de werknemers verwijzen wij u graag naar ons artikel over overgang van onderneming.

Welke rechtsvormen kunnen juridisch fuseren?

Volgens de wet kunnen twee of meer rechtspersonen overgaan tot een juridische fusie. Deze rechtspersonen zijn meestal besloten of naamloze vennootschappen, maar ook stichtingen en verenigingen kunnen fuseren. Hierbij is echter wel van belang dat de vennootschappen wel dezelfde rechtsvorm hebben, indien er andere vennootschappen bij zijn betrokken dan de BV en de NV. Met andere woorden, BV A en NV B kunnen wel juridisch fuseren. Stichting C en BV D kunnen slechts fuseren als ze dezelfde rechtsvorm hebben (bijvoorbeeld Stichting C en Stichting D). Daarom kan het noodzakelijk zijn om de rechtsvorm om te zetten alvorens een fusie mogelijk is.

Wat is de procedure?

Wanneer er dus sprake is van twee dezelfde rechtsvormen (of uitsluitend NV’s en BV’s) kunnen deze juridisch fuseren. Deze procedure gaat als volgt in zijn werk:

  • Fusievoorstel – de procedure start met een fusievoorstel opgesteld door het bestuur van de te fuseren vennootschap. Dit voorstel wordt vervolgens door alle bestuurders ondertekend. Indien er een handtekening ontbreekt, dient de reden hiervoor te worden vermeld.
  • Toelichting – vervolgens dienen de besturen een toelichting bij dit fusievoorstel op te stellen, waar de te verwachten juridische, sociale en economische gevolgen van de fusie in staan vermeld.
  • Deponeren en aankondigen – het voorstel dient te worden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, tezamen met de drie meest recente jaarrekeningen. Bovendien dient de beoogde fusie te worden aangekondigd in een landelijk dagblad.
  • Verzet van schuldeisers – na de aankondiging van de fusie hebben de schuldeisers één maand om tegen de voorgenomen fusie in verzet te komen.
  • Goedkeuring fusie – een maand na aankondiging is het aan de algemene vergadering om het besluit tot fusie te nemen.
  • Realisatie van de fusie – binnen zes maanden na de aankondiging dient de fusie gerealiseerd te worden door de notariële akte te passeren. Binnen de acht dagen die daarop volgen moet de juridische fusie worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Wat zijn de voor- en nadelen?

Hoewel er dus een formele procedure voor de juridische fusie geldt, is een groot voordeel dat dit een redelijk makkelijke vorm is van herstructurering. Het gehele vermogen gaat namelijk over op de verkrijgende vennootschap en de resterende vennootschappen verdwijnen. Daarom wordt deze fusievorm veelvuldig gebruikt binnen concerns. De overdracht onder algemene titel is wel nadelig indien men wel gebruik wilt maken van de mogelijkheid tot “cherry picking”. Niet alleen de lusten van de vennootschap maar ook de lasten zullen bij een juridische fusie mee overgaan. Hier kunnen ook onbekende aansprakelijkheden bij komen kijken. Daarom is het van belang goed stil te staan welke fusievorm het beste bij de fusie die u voor ogen hebt aansluit.

Zoals u heeft kunnen lezen is een juridische fusie anders dan een aandelen- of bedrijfsfusie een wettelijk geregelde procedure, waarbij een volledige juridische samensmelting van vennootschappen plaatsvindt waarin het gehele vermogen van rechtswege overgaat. Twijfelt u of deze fusievorm voor u het meest geschikt is? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in fusies en overnames en adviseren u graag over welke fusie het meest geschikt is voor uw onderneming, wat de gevolgen hiervan zijn voor uw onderneming en welke stappen u hiervoor moet nemen. 

nl 014 image
Blog, Ondernemingsrecht

Overgang van Onderneming

Overgang van Onderneming en de gevolgen voor werknemers

Als je van plan bent een onderneming aan een ander over te dragen of juist van een ander over te nemen, kun je je af vragen of deze overname ook geldt ten aanzien van het personeel. Afhankelijk van de reden waarom het bedrijf wordt overgenomen en hoe deze overname wordt uitgevoerd, kan dit namelijk wel of niet wenselijk zijn. Wordt een bedrijfsonderdeel bijvoorbeeld overgenomen door een bedrijf dat hier weinig ervaring mee heeft? In dat geval kan het fijn om de gespecialiseerde werknemers over te nemen en deze hun normale gang van zaken in feite kunnen voorzetten.

Is daarentegen sprake een fusie van twee vergelijkbare bedrijven om kosten te besparen? Dan kunnen bepaalde werknemers minder wenselijk zijn, omdat sommige functies reeds vervuld zijn en ook op loonkosten flink bespaard kan worden. Of de werknemers over dienen te worden genomen is afhankelijk van de toepasselijkheid van de regeling omtrent de ‘overgang van onderneming’. In dit artikel leggen wij uit wanneer er hiervan sprake is en wat de gevolgen hiervan zijn.

Overgang van Onderneming

Wanneer is er sprake van overgang van onderneming?

Wanneer er sprake is van overgang van onderneming volgt uit artikel 7:662 BW. Hierin wordt gesteld dat er sprake moet zijn van een overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Een economische eenheid is “een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit”. Aangezien overnames in de praktijk zeer divers uitgevoerd worden biedt deze wettelijke definitie niet direct een duidelijk handvat. De interpretatie hiervan hangt dan ook  sterk af van de omstandigheden van het geval.

Rechters zijn over het algemeen vrij ruim in de interpretatie van overgang van onderneming aangezien ons wettelijk systeem een groot belang toekent aan de bescherming van werknemers. Op basis van de bestaande jurisprudentie kan daarom geoordeeld worden dat de laatste zinsnede ‘een economische eenheid die haar identiteit behoudt’ het belangrijkst is. Het gaat hier veelal over een duurzame overname van een onderdeel van het bedrijf en de bijbehorende activa, handelsnamen, administratie en uiteraard het personeel. Indien het slechts om een individueel aspect hiervan gaat is er doorgaans geen sprake van overgang van onderneming, tenzij dit aspect bepalend is voor de identiteit van de onderneming.

Kortom: doorgaans is er sprake van overgang van onderneming zodra de overname een compleet onderdeel van een bedrijf beslaat met als doel het uitvoeren van een economische activiteit, hetgeen bovendien gekenmerkt wordt door een eigen identiteit die na de overname behouden blijft. Derhalve is er bij een overdracht van een (gedeelte van een onderneming) met een niet-tijdelijk karakter al snel sprake van overgang van onderneming. Een geval waarin er uitdrukkelijk geen sprake is van overgang van onderneming is een aandelenfusie. Hierbij blijven de werknemers namelijk in dienst bij dezelfde vennootschap omdat enkel een wijziging plaatsvindt in de identiteit van de aandeelhouder(s).

Gevolgen van overgang van onderneming

Als er sprake van overgang van onderneming is gaat in beginsel al het personeel over dat deel uitmaakt van de economische activiteit onder de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst en cao die bij de eerdere werkgever van kracht was. Het is derhalve niet nodig om een nieuwe arbeidsovereenkomst te sluiten.

Dit geldt ook indien partijen zich niet bewust zijn van de toepassing van overgang van onderneming en voor de werknemers waarvan de overnemer zich niet bewust was op het moment van overname. De nieuwe werkgever mag de werknemers niet vanwege de overgang van onderneming ontslaan. Ook is de eerdere werkgever naast de nieuwe werkgever nog één jaar aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die voor de overgang van de onderneming zijn ontstaan.

Niet alle arbeidsvoorwaarden gaan over naar de nieuwe werkgever. De pensioenregeling is hiervan uitgezonderd. Dit houdt in dat de werkgever bij de nieuwe werknemers de zelfde pensioenregeling mag hanteren als bij zijn zittende werknemers indien dit tijdig wordt verklaard voor de overgang. Deze gevolgen gelden voor alle werknemers waarmee de overdrager van de onderneming op het moment van de overdracht bij de overdrager in dienst zijn.

Zo ook voor arbeidsongeschikte, zieke en tijdelijke werknemers. Indien de werknemer niet wilt overgaan met de onderneming kan deze uitdrukkelijk verklaren dat deze de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen. Het is wel mogelijk om na de overgang van de onderneming over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. De oude arbeidsvoorwaarden moeten echter eerst zijn overgegaan naar de nieuwe werkgever, voordat dit mogelijk is.

In dit artikel wordt beschreven dat er al snel sprake is van overgang van onderneming. Hiervan is namelijk al sprake een economische eenheid van een onderneming voor een niet tijdelijke duur wordt overgenomen door een ander, waarbij de identiteit van de activiteit behouden wordt. Als gevolg van de regeling omtrent overgang van onderneming moet de persoon die overneemt de werknemers van (het deel van) de overgedragen onderneming ondernemen onder de voor hun reeds geldende arbeidsvoorwaarden.

De nieuwe werkgever mag de werknemers vanwege de overgang van de onderneming dus niet ontslaan. Wilt u meer weten over overgang van onderneming en of deze regeling van toepassing is? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in ondernemingsrecht en arbeidsrecht en helpen u graag verder!

De Rol Van De Raad Van Commissarissen In Tijden Van Crisis
Blog, Ondernemingsrecht

De rol van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis

Naast ons algemene artikel over de Raad van Commissarissen (hierna ‘RvC’) willen wij ook graag aandacht besteden aan de rol van de RvC in crisis tijden. In tijden van crisis is het waarborgen van de continuïteit van de onderneming belangrijker dan ooit, waardoor belangrijke afwegingen moeten worden gemaakt. In het bijzonder met betrekking tot de reserves van de onderneming en de verschillende belangen van de betrokken stakeholders.

Is in dit geval een intensievere rol van de RvC gerechtvaardigd of zelfs vereist? Dit is specifiek van belang in de huidige omstandigheden met COVID-19, omdat deze crisis een grote impact heeft op de continuïteit van het bedrijf en dit het doel is dat het bestuur en de RvC dienen te waarborgen. In dit artikel leggen wij uit hoe dit zit in tijden van crisis zoals de huidige coronacrisis. Hieronder vallen zowel tijden van crisistijden die de gehele samenleving raken als kritieke tijden voor de vennootschap zelf (bijv. financiële problemen en overnames).

Wettelijke taak RvC

De rol van de RvC voor de BV en de NV staat vastgelegd in lid 2 van artikel 2:140/250 BW. Deze bepaling luidt: “De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde.

Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.” Dit artikel zegt behalve de algemene focus van de commissarissen (het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming) niets over wanneer een verscherpt toezicht gerechtvaardigd is.

Nadere specificering van de intensievere rol van de RvC

In de literatuur en jurisprudentie zijn de situaties waarin toezicht dient te worden gehouden wel nader uitgewerkt. De toezichthoudende taak heeft namelijk voornamelijk betrekking op: het functioneren van het bestuur, de strategie van het bedrijf, de financiële situatie, het risico beleid en de compliance met wetgeving. Daarnaast geeft de literatuur enkele speciale omstandigheden die zich kunnen voordoen in tijden van crisis wanneer dergelijk toezicht en advies verscherpt kan worden, bijvoorbeeld:

  • Een slechte financiële situatie
  • Compliance met nieuwe crisis wetgeving
  • Herstructurering
  • Verandering van (risicovolle) strategie
  • Absentie in geval van ziekte

Maar wat houdt dit verscherpt toezicht in? Duidelijk is dat de rol van de RvC verder moet gaan dan enkel het achteraf toetsen van het beleid van het bestuur. Toezicht is nauw verbonden met advisering: wanneer de RvC toezicht houdt op de lange termijn strategie en het beleidsplan van het bestuur, komt men al snel al bij het geven van advies.

Hierbij is een progressievere rol bovendien weggelegd voor de RvC, want advies hoeft niet slechts gegeven te worden als het bestuur erom vraagt. Zeker in tijden van crisis is het ontzettend belangrijk om goed bij de les te blijven. Dit kan inhouden dat er wordt getoetst of het beleid en de strategie overeenkomen met de huidige en toekomstige financiële situatie en wettelijke regelgeving, kritisch te kijken naar de wenselijkheid van herstructureringen en hierbij ook het nodige advies uit te brengen.

Tot slot is het ook van belang om je eigen morele kompas te gebruiken en ook vooral de menselijke aspecten in te zien buiten de financiële aspecten en risico’s. Hierbij speelt het maatschappelijk beleid van de vennootschap een grote rol, omdat niet alleen de vennootschap maar ook de klanten, werknemers, competitie, leveranciers en wellicht de gehele samenleving getroffen kunnen worden door de crisis.

De grenzen van verscherpt toezicht

Op basis van het bovenstaande is het duidelijk dat in tijden van crisis een intensievere rol van de RvC kan worden verwacht. Echter, wat zijn hierbij de minimale en maximale grenzen? Het is namelijk belangrijk dat de RvC natuurlijk het juiste niveau van verantwoordelijkheid neemt, maar zit hier dan ook een limiet aan?

Mag de RvC bijvoorbeeld de vennootschap ook besturen of is er nog steeds een strikte scheiding van taken waarbij enkel het bestuur verantwoordelijk is voor het bestuur van de vennootschap zoals blijkt uit het BW? In deze paragraaf voorbeelden gegeven van hoe het wel en hoe het niet moet op basis van een aantal procedures bij de Ondernemingskamer (hierna ‘OK’).

OGEM (ECLI:NL:HR:1990:AC1234)

Om enkele voorbeelden aan te halen van hoe een RvC niet moet functioneren worden eerst enkele voorbeelden uit de welbekende OGEM zaak genoemd. In deze zaak ging het om een failliet energie- en bouwbedrijf, waarbij de aandeelhouders in een enquêteprocedure de OK vroegen of er gegronde redenen waren om te twijfelen aan behoorlijk bestuur van de vennootschap. Dit werd bevestigd door de OK:

“De OK heeft in dit verband als vaststaand aangenomen dat de raad van commissarissen ondanks signalen die hem in verschillende vorm bereikten en die hem aanleiding hadden behoren te geven tot het vragen van nadere gegevens, generlei initiatief op dit punt heeft ontwikkeld en niet heeft ingegrepen. Door dit nalaten heeft, aldus de OK, binnen Ogem een besluitvorming kunnen plaatsvinden, die jaarlijks tot aanzienlijke verliezen aanleiding heeft gegeven, welke verliezen uiteindelijk ten minste ƒ 200 miljoen hebben belopen, welke wijze van handelen onzorgvuldig is.

Met dit oordeel heeft de OK tot uitdrukking gebracht dat terzake van de ontwikkeling van bouwprojecten binnen Ogem tal van besluiten zijn genomen, waarbij de raad van commissarissen van Ogem zijn toezichthoudende taak niet of niet naar behoren heeft vervuld, terwijl die besluiten, gelet op de verliezen waartoe deze bouwprojecten hebben geleid, voor Ogem van zeer groot gewicht waren.”

Laurus (ECLI:NL:GHAMS:2003:AM1450)

Een ander voorbeeld van wanbeleid van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis is de Laurus zaak. Hier ging het om een supermarktketen in een reorganisatieproces (‘Operatie Groenland’) waar ongeveer 800 winkels onder een formule geëxploiteerd zouden worden. De financiering van dit proces was overwegend extern, maar men verwachtte dat dit ging lukken met een verkoop van non-core activiteiten.

Dit ging echter niet zoals gepland en door de ene na de andere tragedie moet de vennootschap na een virtueel faillissement worden verkocht. Volgens de OK had de RvC actiever moeten optreden omdat het een ambitieus en risicovol project was. Zo hadden ze een voorzitter van de hoofddirectie aangesteld zonder retail ervaring, controle momenten moeten inplannen voor de uitvoering van het businessplan en scherper toezicht moeten toepassen dan bij de voortzetting van een bestendig beleid.

Eneco (ECLI:NL:GHAMS:2018:4108)

In de Eneco zaak was er juist sprake van een andere vorm van wanbeleid. Hier wilden de publieke aandeelhouders (die gezamenlijk een “aandeelhouderscommissie” hadden opgericht) hun aandelen verkopen in het vooruitzicht van een privatisering.

Er ontstond frictie tussen de aandeelhouderscommissie enerzijds en de RvC, respectievelijk tussen de aandeelhouderscommissie en het bestuur. De RvC besloot te bemiddelen met de aandeelhouderscommissie zonder het bestuur te raadplegen, waarna zij tot een schikking kwamen. Als gevolg ontstond er nog meer spanning binnen de vennootschap, ditmaal tussen de RvC en het bestuur.

In dit geval oordeelde de Ondernemingskamer dat de handelswijze van de RvC zich teveel op het terrein van de taken van het bestuur begaf. Aangezien in het aandeelhoudersconvenant van Eneco staat dat er samenwerking moest zijn tussen de RvC, het bestuur en de aandeelhouders over de verkoop van de aandelen, had de RvC hier niet zo zelfstandig in mochten beslissen.

Deze zaak geeft dus weer de andere zijde van het spectrum weer: een verwijt heeft niet enkel te maken met passiviteit, maar kan ook betrekking hebben op het aannemen van een te actieve (bestuurlijke) rol. Welke actieve rol is dan wel in omstandigheden van crisis geoorloofd? Dit komt aan bod in de volgende zaak.

Telegraaf Media Groep (ECLI:NL:GHAMS:2017:930)

Deze zaak gaat over de overname van Telegraaf Media Groep NV (hierna ‘TMG’), een welbekend mediabedrijf gericht op nieuws, sport en entertainment. Voor de overname waren er twee kandidaten: Talpa en een consortium van VPE en Mediahuis. Het overnameproces verliep vrij traag met onvoldoende informatievoorziening.

Het bestuur richtte zich vooral op Talpa, wat haaks staat op het maximaliseren van waarde van aandeelhouders door het creëren van een level playing field. Aandeelhouders klaagden hierover bij de RvC, welke deze klachten doorgaf aan het bestuur.

Uiteindelijk werd er een strategische commissie gevormd door het bestuur en de voorzitter van de RvC om verdere onderhandelingen te voeren. De voorzitter had een doorslaggevende stem en besloot te onderhandelen met het consortium, omdat het onwaarschijnlijk was dat Talpa nog meerderheidsaandeelhouder zou worden. Het bestuur weigerde een fusieprotocol te ondertekenen en wordt daarom ontslagen door de RvC. In plaats van het bestuur ondertekent de RvC het protocol.

Talpa was het niet eens met het resultaat van de overname, waarnaar zij naar de OK stapte om het beleid van de RvC te onderzoeken. In de ogen van de OK was de handelswijze van de RvC gerechtvaardigd. Hierbij was het met name van belang dat het consortium waarschijnlijk de meerderheidsaandeelhouder zou blijven en de keuze daarom begrijpelijk was.

De OK erkende dat de RvC het geduld in het bestuur had verloren. De weigering van het bestuur om het fusieprotocol te ondertekenen was niet in het belang van de vennootschap vanwege de ontstane spanningen binnen de TMG groep. Omdat de RvC goed was blijven communiceren met het bestuur is deze niet buiten zijn taak getreden om het belang van de vennootschap te dienen.

Conclusie

Na de behandeling van deze laatste zaak kan de conclusie worden getrokken dat niet alleen het bestuur, maar ook de RvC een beslissende rol kan spelen in tijden van crisis. Hoewel er geen specifieke jurisprudentie is over de COVID-19 pandemie kan er wel op basis van bovenstaande uitspraken geoordeeld worden dat er een meer dan toetsende rol van de RvC wordt gevraagd zodra de omstandigheden buiten de normale bedrijfsvoering vallen (OGEM & Laurus).

De RvC mag daarbij zelfs een beslissende rol aannemen als het belang van de vennootschap gevaar loopt zolang dat zoveel mogelijk in samenwerking met het bestuur gebeurd, hetgeen volgt uit een vergelijking tussen Eneco en TMG.

Heeft u nog vragen over de rol van de Raad van Commissarissen in tijden van crisis? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn zeer kundig op het gebied van het ondernemingsrecht en staan altijd voor u klaar.

Wat is een Structuurvennootschap?
Blog, Ondernemingsrecht

Het hoe, wat en waarom achter de structuurvennootschap

De structuurvennootschap is een bijzondere vennootschapsvorm die van toepassing kan zijn op de NV en BV (alsmede de coöperatie). Vaak wordt er gedacht dat dit alleen van toepassing is op internationaal opererende concerns met een deel van hun activiteiten in Nederland. Toch hoeft dit niet altijd het geval te zijn; het structuurregime kan sneller van toepassing worden dan dat je verwacht. Is dit iets wat voorkomen moet worden of heeft dit ook zijn voordelen? Dit artikel gaat in op de ins en outs van de structuurvennootschap en stelt je in staat om hieromtrent een goede afweging te maken.

Het doel van de structuurvennootschap

De structuurvennootschap maakte zijn intrede in ons wettelijk systeem vanwege de ontwikkeling die het aandeelhouderschap halverwege de vorige eeuw doormaakte. Waar eerst nog sprake was van langdurig (groot)aandeelhouderschap, werd het (zelfs voor pensioenfondsen) steeds gebruikelijker om kort te investeren in een vennootschap. Omdat hiermee ook de betrokkenheid daalde kon de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna ‘AVA’) minder goed toezicht houden op het bestuur.

Dit leidde er voor de wetgever toe om in de jaren ’70 de structuurvennootschap te introduceren: een bijzondere ondernemingsvorm waar verscherpt toezicht wordt gezocht in een balans tussen arbeid en kapitaal. Deze balans wordt beoogd door een aanscherping van de taken en bevoegdheden van de Raad van Commissarissen (hierna ‘RvC’) en door de introductie van een Ondernemingsraad (hierna ‘OR’) ten koste van de macht van de AVA.

Vandaag de dag is deze ontwikkeling in het aandeelhouderschap nog steeds aan de orde. Omdat bij grote ondernemingen de rol van veel aandeelhouders passief is, kan het voorkomen dat een kleine groep aandeelhouders het voortouw neemt in AVA en veel macht uitoefent op het bestuur. De korte duur van het aandeelhouderschap stimuleert een korte termijnvisie waar bij de aandelen zo snel mogelijk in waarde moeten stijgen.

Dit is een nauwe visie van het belang van de vennootschap, aangezien de stakeholders van het bedrijf (zoals de werknemers) juist baat hebben bij een lange termijnvisie. De Corporate Governance Code spreekt in dit verband van ‘lange termijn waarde creatie’. Daarom is de structuurvennootschap vandaag de dag nog steeds een belangrijke vennootschapsvorm, die het evenwicht aan stakeholder belangen beoogt te herstellen.

Welke vennootschappen komen in aanmerking voor het structuurregime?

Het structuurregime is niet onmiddellijk verplicht van toepassing. De wet stelt vereisten waar een vennootschap aan moet voldoen alvorens de toepassing na een bepaalde termijn verplicht kan worden (tenzij er sprake is van een vrijstelling, welke hierbeneden besproken worden). Deze vereisten staan vastgelegd in artikel 2:263 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’):

  • Het geplaatst kapitaal van de vennootschap met de reserves, genoemd op de balans inclusief toelichting, bedragen ten minste een bij koninklijk besluit bepaald bedrag (momenteel vastgesteld op €16 miljoen). Hierbij worden ook de ingekochte (maar niet ingetrokken) aandelen gerekend, alsmede alle stille reserves blijkende uit de toelichting.
  • De vennootschap, of een van haar afhankelijke maatschappij, heeft een OR ingesteld op grond van een wettelijke verplichting.
  • Er zijn tenminste 100 werknemers in Nederland in dienst bij de vennootschap en haar afhankelijke maatschappij. Dat de werknemers niet in vaste of fulltime dienst zijn speelt hierbij geen rol.

Wat is een afhankelijke maatschappij?

Een belangrijk begrip uit deze vereisten is de afhankelijke maatschappij. Veelal bestaat er namelijk een misconceptie omtrent het feit dat het structuurregime niet van toepassing is bij de moedermaatschappij, omdat het bijvoorbeeld niet de moeder- is die de OR heeft ingesteld maar de dochtermaatschappij. Daarom is het ook van belang na te gaan of aan bepaalde voorwaarden is voldaan ten aanzien van andere vennootschappen binnen het concern, welke (volgens artikel 2:152/262 BW) een afhankelijke vennootschap zijn indien het gaat om:

  1. een rechtspersoon waaraan de vennootschap of een of meer afhankelijke maatschappijen alleen of samen voor eigen rekening ten minste de helft van het geplaatste kapitaal verschaffen,
  2. een vennootschap waarvan een onderneming in het handelsregister is ingeschreven en waarvoor de vennootschap of een afhankelijke maatschappij als vennote jegens derden volledig aansprakelijk is voor alle schulden.

Vrijwillige toepassing

Tot slot is het mogelijk het (volledige of gemitigeerde) structuurregime vrijwillig toe te passen. Van de hierboven genoemde vereisten is in dat geval enkel het tweede vereiste betreffende de OR van toepassing. Het structuurregime is dan van toepassing zodra het opgenomen staat in de statuten van de vennootschap.

De totstandkoming van de structuurvennootschap

Als de vennootschap aan de hierboven genoemde vereiste voldoet, is deze wettelijk gekwalificeerd als een ‘grote vennootschap’. Hiervan moet melding worden gedaan bij het handelsregister binnen twee maanden na de vaststelling van de jaarrekening door de AVA. Wordt de melding aan het handelsregister verzuimd? Dan is er sprake van een economisch delict. Verder kan elke belanghebbende de rechter verzoeken deze inschrijving te doen verrichten. Indien deze opgave drie jaar onafgebroken in het handelsregister staat, is het structuurregime van toepassing.

Op dat moment moeten de statuten gewijzigd zijn om dit regime te faciliteren. De termijn voor de toepassing van het structuurregime begint nog niet te lopen totdat de melding is verricht, zelfs indien de melding verzuimd is. Tussentijds kan de melding doorbroken worden wanneer de vennootschap niet meer aan bovenstaande vereisten voldoet. Wanneer er gemeld wordt dat de vennootschap wel weer voldoet, begint de termijn opnieuw te lopen (tenzij de termijn in eerste instantie ten onrechte gestaakt was).

(Gedeeltelijke) vrijstelling

De meldingsplicht geldt niet in geval er sprake is van een volledige vrijstelling. Indien het structuurregime van toepassing is, houdt deze zonder uitloopperiode op te bestaan. De volgende vrijstellingen volgen uit de wet:

  1. De vennootschap is een afhankelijke maatschappij van een rechtspersoon waarop het volledige of gemitigeerde structuurregime van toepassing is. Met andere woorden: de dochter krijgt vrijstelling indien het (gemitigeerd) structuurregime van toepassing is op de moeder, maar omgekeerd leidt dit niet tot een vrijstelling voor de moeder.
  2. De vennootschap fungeert als beheer- en financieringsmaatschappij in een internationaal concern, behoudens de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn.
  3. Een vennootschap waarin minimaal de helft van het geplaatste kapitaal volgens een joint venture wordt deelgenomen door minimaal twee aan het structuurregime onderworpen rechtspersonen.
  4. De dienstverlenende vennootschap is een internationaal concern.

Daarnaast is er ook nog sprake van een gemitigeerd of verzwakt structuurregime voor internationale concerns, waarbij de RvC niet bevoegd is tot benoeming of ontslaan van de bestuurders. De reden hiervoor is dat de eenheid en het daarin gevoerde beleid binnen het concern met een structuurvennootschap verbroken wordt. Dit geldt indien er sprake is van een van de volgende gevallen:

  1. De vennootschap is (i) een structuurvennootschap waarvan (ii) minimaal de helft van het geplaatst kapitaal wordt gehouden door een (Nederlandse of buitenlandse) moedermaatschappij of daarvan afhankelijke maatschappij en (iii) de meerderheid van de werknemers van de groep buiten Nederland werkt.
  2. Minimaal de helft van het geplaatste kapitaal van een structuurvennootschap wordt gehouden door twee of meer maatschappijen volgens een joint venture (onderlinge regeling tot samenwerking), waarvan bij ieder afzonderlijk de werknemers binnen hun groep in meerderheid buiten Nederland werken.
  3. Minimaal de helft van het geplaatst kapitaal wordt gehouden door een moedermaatschappij of daarvan afhankelijke maatschappij volgens een onderlinge regeling tot samenwerking die zelf structuurvennootschap is.

De gevolgen van het structuurregime

Wanneer de termijn is verstreken dient de vennootschap, zoals reeds vermeld de statuten aan te passen overeenkomstig de wettelijke bepalingen met betrekking tot het structuurregime (voor de  NV artikelen 2:158-164 BW en artikelen 2:268-2:274 BW voor de BV). De structuurvennootschap wijkt vervolgens af van de reguliere vennootschap op de volgende punten:

  • Het instellen van een RvC (of one-tier boardstructuur ex art. 2:164a/274a BW) is verplicht;
  • De RvC krijgt ruimere bevoegdheden ten koste van de bevoegdheden van de AVA. Zo krijgt de RvC goedkeuringsrechten ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en kan (bij het volledige regime) bestuurders benoemen en ontslaan.
  • De commissarissen worden op voordracht van de RvC benoemd door de AVA, waarvan een derde van de leden door de OR. De benoeming kan slechts worden afgewezen bij een volstrekte meerderheid die minimaal een derde van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigd.

Structuurregime bezwaarlijk?

Door het structuurregime kan de macht van kleine activistische en uitsluitend op winst georiënteerde aandeelhouders worden ingeperkt. De RvC kan zich door de uitbreiding van haar bevoegdheden namelijk richten op een breder scala van belangen binnen het belang van de onderneming, waaronder het aandeelhoudersbelang, hetgeen de stakeholders in brede zin ten goede komt alsmede de continuïteit van de onderneming. Ook de werknemers krijgen meer invloed in het beleid van de vennootschap, omdat de OR een derde van de RvC benoemt.

Beperking zeggenschap aandeelhouders

De structuurvennootschap kan echter nadelig zijn in geval er zich een situatie voordoet welke afwijkt van de korte termijn aandeelhouderspraktijk. Ook grote betrokken aandeelhouders, die de vennootschap bijvoorbeeld eerder verrijkten met hun invloed en lange termijn visie (zoals bijvoorbeeld in familiebedrijven), worden namelijk door het structuurregime in hun zeggenschap beperkt. Dit kan de onderneming bovendien minder aantrekkelijk kan maken voor buitenlandse investeerders.

Het is door de structuurvennootschap namelijk niet langer mogelijk om  de benoemings- en ontslagrechten – de meest ingrijpende uitoefening van dit zeggenschap – uit te oefenen en (zelfs in het gemitigeerde regime) zijn veto recht uit te oefenen op belangrijke bestuursbesluiten. De resterende aanbevelings- of bezwaarrechten en de mogelijkheid van tussentijds ontslag zijn hier slechts een zwak aftreksel van. Derhalve is de wenselijkheid van een structuurregime afhankelijk van de aandeelhouderscultuur in de vennootschap.

Een structuurregime op maat

Desalniettemin is het mogelijk het een en ander te regelen om de aandeelhouders van de vennootschap tegemoet te komen binnen de grenzen van de wet. Hoewel het bijvoorbeeld niet mogelijk is om statutair de goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten door de RvC te beperken, is het wel mogelijk om voor deze besluiten ook de goedkeuring van een ander vennootschapsorgaan (bijvoorbeeld de AVA) te eisen.

Hiervoor gelden de normale regels voor de wijziging van de statuten. Naast een statutaire afwijking is ook een contractuele afwijking mogelijk. Echter is dit niet aan te raden, omdat dit niet afdwingbaar is in het vennootschapsrecht. Door middel van het maken van wettelijk toegestane statutaire aanpassingen van het structuurregime is het ondanks de verplichte toepassing mogelijk een weg te vinden in het regime dat bij de vennootschap aansluit.

Heeft u na het lezen van dit artikel nog vragen over het structuurregime of wilt u graag advies over een structuurregime op maat? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn gespecialiseerd in het ondernemingsrecht en helpen u graag verder!

Wat Te Doen Bij Tegenstrijdig Belang? Advies Nu!
Blog, Ondernemingsrecht

Tegenstrijdig belang bestuurder

Bestuurders van een vennootschap dienen zich ten alle tijden te richten naar het belang van de vennootschap. Wat als bestuurders besluiten moeten maken waar hun eigen persoonlijke belangen bij betrokken zijn? Welk belang prevaleert en wat wordt een bestuurder geacht te doen in een dergelijke situatie?

Tegenstrijdig belang bestuurder Image

Wanneer is er sprake van een tegenstrijdig belang?

Het bestuur kan bij het besturen van de vennootschap soms een beslissing nemen die ook een voordeel verschaft aan een specifieke bestuurder. Als bestuurder dien je het vennootschapsbelang te behartigen en niet je eigen persoonlijke belang(en). Op zich is er niet direct een probleem als een beslissing van het bestuur tot gevolg heeft dat een bestuurder daarbij persoonlijk gebaat is. Dit is slechts anders indien dit persoonlijke belang tegenstrijdig is aan het belang van de onderneming. In dat geval mag de bestuurder niet mee vergaderen en beslissen.

In het Bruil-arrest oordeelde de Hoge Raad dat er sprake is van een tegenstrijdig belang als de bestuurder door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of een ander belang dat niet parallel loop met dat van de rechtspersoon, niet in staat kan worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht.[1] Bij de bepaling of er sprake is van een tegenstrijdig belang moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval.

Er is sprake van een kwalitatief tegenstrijdig belang wanneer de bestuurder in verschillende hoedanigheden optreedt. De bestuurder van een vennootschap is dan bijvoorbeeld tegelijkertijd de wederpartij van de vennootschap, omdat hij ook bestuurder is van een andere rechtspersoon. De bestuurder moet dan meerdere (tegenstrijdige) belangen behartigen. Wanneer er sprake is van een zuiver kwalitatief belang valt het belang niet onder de werking van de tegenstrijdig belang regeling.

Dit is het geval als het belang niet verweven is met een persoonlijk belang van de bestuurder. Een voorbeeld daarvan is als het gaat om twee concernvennootschappen die een overeenkomst sluiten. Als de bestuurder van beide vennootschappen bestuurder is, maar niet (indirect) aandeelhouder is of een ander persoonlijk belang heeft, is er geen sprake van een kwalitatief tegenstrijdig belang.

Welke gevolgen heeft de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang?

Over de gevolgen van het hebben van een tegenstrijdig belang is inmiddels een regeling opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Een bestuurder mag niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Indien hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen, dient het besluit te worden genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen. Deze bepaling is opgenomen in art. 2:129 lid 6 voor de N.V. en 2:239 lid 6 BW voor de B.V.

Uit deze artikelen volgt niet dat de enkele aanwezigheid van zo een tegenstrijdig belang te wijten is aan een bestuurder. Het kan hem ook niet verweten worden dat hij in die situatie terecht is gekomen. De artikelen schrijven slechts voor dat de bestuurder zich moet onthouden van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming. Het gaat dus niet om een gedragsnorm die leidt tot bestraffing of voorkoming van een tegenstrijdig belang, maar slechts om een gedragsnorm die voorschrijft hoe een bestuurder moet handelen wanneer een tegenstrijdig belang aanwezig is.

Het verbod van deelname aan beraadslaging en besluitvorming impliceert dat de belanghebbende bestuurder niet mag meestemmen, maar het is wel toegestaan hem om informatie te vragen voorafgaand aan de bestuursvergadering of bij de introductie van het agendapunt in de bestuursvergadering. Overtreding van deze artikelen maakt het besluit wel vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW. Dit artikel stelt dat besluiten vernietigbaar zijn als ze in strijd zijn met bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen. De vordering tot vernietiging kan worden ingesteld door eenieder die een redelijk belang heeft bij nakoming van de bepaling.

Niet alleen de onthoudingsplicht is van toepassing. De bestuurder dient ook tijdig aan het bestuur informatie te verstrekken over een mogelijk tegenstrijdig belang bij een te nemen besluit. Voorts volgt uit artikel 2:9 BW dat het tegenstrijdig belang ook kenbaar moet worden gemaakt aan de algemene vergadering van aandeelhouders. De wet geeft overigens niet duidelijk aan wanneer aan de meldingsplicht is voldaan. Het is derhalve aan te raden om hieromtrent in de statuten of elders een regeling op te nemen. De bedoeling van de wetgever met deze wetten is om de vennootschap te beschermen tegen het risico dat een bestuurder door persoonlijke belangen wordt beïnvloed.

Zulke belangen verhogen het risico dat de vennootschap nadeel zal lijden. Voor artikel 2:9 BW – waarin de interne bestuurdersaansprakelijkheid is geregeld – geldt een hoge drempel. Bestuurders zijn pas aansprakelijk wanneer zij ernstig verwijtbaar handelen. Het niet naleven van wettelijke of statutaire tegenstrijdig belangregels is een zwaarwegende omstandigheid die in beginsel leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid. Een geconflicteerde bestuurder valt een persoonlijk ernstig verwijt te maken en kan dus in beginsel worden aangesproken door de vennootschap.

Sinds de aangepaste tegenstrijdig belang regels zijn op dergelijke situaties gewone vertegenwoordigingsregels van toepassing. Vooral artikel 2:130 en 2:240 BW zijn hierbij van belang. Een bestuurder die op basis van de tegenstrijdig belang-regeling niet mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming, is daarentegen wel bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen bij de rechtshandeling die het besluit tot uitvoering brengt. Onder het oude recht leidde een tegenstrijdig belang tot een beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid: het was die bestuurder niet toegestaan de vennootschap te vertegenwoordigen.

Conclusie

Heeft een bestuurder een tegenstijdig belang, dan dient hij zich te onthouden van de beraadslaging en besluitvorming. Dit is het geval wanneer hij een persoonlijk belang heeft of een belang heeft dat niet parallel loopt met het belang van de vennootschap. Houdt de bestuurder zich niet aan de onthoudingsplicht, dan kan vergroot hij de kans dat hij als bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld door de vennootschap. Verder is het besluit vernietigbaar door eenieder die hier een redelijk belang bij heeft. Ondanks het hebben van een tegenstrijdig belang, mag de bestuurder wel nog de vennootschap vertegenwoordigen.

Vindt u het moeilijk om te bepalen of er sprake is van een tegenstrijdig belang? Of twijfelt u of u het hebben van een belang moet mededelen en het bestuur dient te informeren? Laat u informeren door de advocaten Ondernemingsrecht bij Law & More. Samen met u kunnen wij de situatie en de mogelijkheden beoordelen. Aan de hand van deze analyse kunnen wij u adviseren met betrekking tot de juiste vervolgstappen. Verder voorzien wij u graag van advies en bijstand tijdens een eventuele procedure.

[1] HR 29 juni 2007, NJ 2007/420; JOR 2007/169 (Bruil).

Wijziging Overdrachtsbelasting: Voordelen voor Starters
Blog, Ondernemingsrecht

Wijziging overdrachtsbelasting: starters en beleggers opgelet!

2021 is een jaar waarin op het gebied van wet- en regelgeving het een en ander gaat veranderen. Zo ook ten aanzien van de overdrachtsbelasting. Op 12 november 2020 vond namelijk de goedkeuring van een wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting door de Tweede Kamer plaats. Het doel van dit wetsvoorstel is om de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van de beleggers te verbeteren, omdat beleggers starters vooral in (grotere) steden vaak te snel af zijn.

Daardoor is het voor starters steeds moeilijker om een woning te kopen. Welke aanpassingen vanaf 1 januari 2021 voor beide categorieën gaan gelden en waar moet u als gevolg daarvan op moet gaan letten, leest u in deze blog.

Wijziging overdrachtsbelasting. Image

De twee maatregelen

Om de hierboven beschreven doel van het wetsvoorstel te realiseren, gaan vanaf 2021 op het gebied van overdrachtsbelasting tweetal wijzigingen, althans maatregelen in. Verwacht wordt dat hiermee het aantal woningtransacties door starters toeneemt en de woningtransacties door beleggers afneemt.

De eerste maatregel in dit kader geldt voor starters en houdt kort gezegd een vrijstelling van de overdrachtsbelasting in. Met andere woorden hoeft door starters vanaf 1 januari geen overdrachtsbelasting meer te worden betaald, zodat de aankoop van een woning voor hen een stuk goedkoper wordt. Als gevolg van de vrijstelling zullen de totale kosten met betrekking tot de aankoop van de woning, overigens afhankelijk van de waardestijging van de woningen, immers dalen.

Let wel: de vrijstelling is eenmalig en mag de prijs van de woning vanaf 1 april 2021 niet meer dan € 400.000, – bedragen. Bovendien geldt de vrijstelling pas wanneer de overdracht van de woning bij de notaris plaatsvindt op of na 1 januari 2021 en is het moment van het tekenen van de koopovereenkomst niet bepalend.

De andere maatregel ziet op beleggers en houdt in dat hun verkrijgingen vanaf 1 januari 2021 worden belast tegen het hogere algemene tarief. Dit tarief wordt per genoemde datum namelijk verhoogd van 6% naar 8%. In tegenstelling tot starters wordt het voor de beleggers aldus duurder om een woning aan te kopen. Voor hen zullen de totale kosten betreffende de aankoop de woning, als gevolg van de verhoging van het omzetbelastingtarief, juist stijgen.

Met dit tarief worden overigens niet alleen de verkrijgingen van de niet-woningen, waaronder bedrijfspanden, maar ook verkrijgingen van woningen die niet of slechts tijdelijk als hoofdverblijf zullen worden gebruikt, belast. In dit kader valt volgens de toelichting op het wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting bijvoorbeeld te denken aan een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en woningen die door niet natuurlijke personen, maar door rechtspersonen zoals woningcorporaties worden gekocht.

Starter of belegger?

Maar welke maatregel moet nou door u in het oog worden gehouden? Met andere woorden, bent u een starter of een belegger? Of iemand zich feitelijk voor het eerst op de koopwoningmarkt begeeft en nooit eerder een woning heeft verkregen, zou als uitgangspunt ter beantwoording van deze vraag kunnen worden genomen. Wie in aanmerking komt voor de startersvrijstelling en voor wie juist de verhoging van het omzetbelastingtarief geldt, wordt echter niet aan de hand van dit criterium bepaald. Voor de vrijstelling maakt het dus niet uit of u als koper al eerder een woning heeft gehad. De woning hoeft met andere woorden niet uw eerste koopwoning te zijn om in aanmerking te komen voor de vrijstelling.

Het wetsvoorstel voor de aanpassing van de overdrachtsbelasting hanteert daartoe een heel ander uitgangspunt. Of u kan worden aangemerkt als starter en derhalve kans maakt op de startersvrijstelling, is afhankelijk gesteld van drie cumulatieve criteria. De criteria zijn als volgt:

  • De leeftijd van de verkrijger. Om als starter te worden aangemerkt, moet uw leeftijd liggen tussen 18 en 35 jaar. De bovengrens van 35 wordt in het wetsvoorstel gehanteerd omdat uit het onderzoek van de AFM is gebleken dat het bij een lagere leeftijd dan 35 jaar gemiddeld genomen moeilijker is om de kosten koper op te brengen. Verder geldt voor de toepassing van de vrijstelling met de ondergrens van 18 jaar het vereiste dat u meerderjarig bent. Het doel van deze ondergrens is het oneigenlijk gebruik van de startersvrijstelling te voorkomen: het is niet mogelijk dat de wettelijke vertegenwoordigers de vrijstelling gebruiken bij het aanschaffen van een woning op naam van een minderjarig kind. Verder moeten de leeftijdgrenzen per verkrijger worden toegepast, ook in het geval dat één woning wordt verkregen door meerdere verkrijgers gezamenlijk. Is één van de verkrijgers ouder dan 15 jaar, dan geldt voor deze koper: geen vrijstelling over het eigen deel.
  • De verkrijger heeft deze vrijstelling niet eerder toegepast. Zoals gezegd mag de startersvrijstelling maar één keer worden gebruikt. Om te zorgen dat deze regel niet wordt overtreden, dient u duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk te verklaren de startersvrijstelling niet eerder te hebben toegepast. Deze schriftelijke verklaring moet vervolgens worden overlegd aan de notaris, om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling van de overdrachtsbelasting. De notaris kan in beginsel uitgaan van deze schriftelijke verklaring, tenzij hij wist dat deze verklaring ten onrechte is afgegeven. Indien achteraf blijkt dat u als verkrijger de vrijstelling ondanks de afgegeven verklaring wel eerder heeft toegepast, zal alsnog worden overgegaan tot naheffing.
  • Het gebruik van de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf door de verkrijger. Met andere woorden is de reikwijdte van de startersvrijstelling beperkt tot verkrijgers die de woning ook daadwerkelijk gaan bewonen. Ten aanzien van deze voorwaarde is het voor u als verkrijger eveneens noodzakelijk om voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud schriftelijk te verklaren dat de woning anders dan tijdelijk en als hoofdverblijf zal worden gebruikt, alsmede deze schriftelijke verklaring aan de notaris te overleggen indien de verkrijging via hem verloopt. Onder tijdelijk gebruik wordt bijvoorbeeld de verhuur van de woning of het gebruik als daarvan als vakantiehuis verstaan. Terwijl hoofdverblijf inschrijving bij de gemeente en het opbouwen van een leven aldaar (waaronder sportactiviteiten, school, gebedshuis, kinderopvang, vrienden, familie) omvat. Gaat u als verkrijger de nieuwe woning vanaf 1 januari 2021 toch niet of slecht tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken, dan wordt u alsnog tegen het algemene tarief van 8% belast.

De beoordeling van deze criteria en daarmee de beantwoording van de vraag of u in aanmerking komt voor de toepassing van de vrijstelling, vindt plaats op het moment dat de woning wordt verkregen. Meer specifiek is dat het moment waarop de koopakte wordt opgemaakt bij de notaris. Direct voorafgaand aan het passeren van de notariële akte zal ook de schriftelijke verklaring met betrekking tot de tweede en de derde voorwaarde aan de notaris moeten worden overlegd. Het moment waarop de koopovereenkomst wordt getekend is voor de afgifte van de schriftelijke verklaring net als voor de verkrijging van de startersvrijstelling niet relevant.

De aankoop van een woning is zowel voor de starter als voor de belegger een belangrijke stap. Wil u weten tot welke categorie u behoort en met welke maatregelen u vanaf 2021 rekening moet houden? Of heeft u hulp nodig bij het afleggen van de voor de vrijstelling vereiste verklaring? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van vastgoed- en overeenkomsten recht en voorzien u graag van hulp en advies. En ook in het vervolgtraject, als het bijvoorbeeld gaat om het opstellen of controleren van het koopcontract, voorzien onze advocaten u graag van bijstand.

Modernisering NV-recht: Wat Betekent Dit Voor Uw Bedrijf?
Blog, Ondernemingsrecht

Herziening van het NV-recht en de man/vrouw verhouding

In 2012 heeft het BV-recht vereenvoudiging en flexibilisering ondergaan. Met de inwerkingtreding van Wet vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht kregen de aandeelhouders de mogelijkheden om hun onderlinge verhoudingen te regelen, zodat er meer ruimte ontstond om de inrichting van de vennootschap aan te passen aan de aard van de onderneming en de samenwerkingsrelatie van de aandeelhouder. In aansluiting op deze vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht staat nu de modernisering van het NV-recht op de planning.

Met het wetsvoorstel Modernisering NV-recht en evenwichtiger man/vrouw verhouding wordt in dit kader allereerst beoogd om het NV-recht eenvoudiger en flexibeler te maken, zodat aan de huidige behoeften van de veel grote ondernemingen, al dan niet beursgenoteerd, die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken, kan worden voldaan. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in de top van grote bedrijven evenwichtiger te maken. Welke veranderingen de ondernemers ten aan zien van de twee zojuist benoemde thema’s de komende tijd staan te wachten, worden hieronder in hoofdlijnen besproken.

Herziening van het NV-recht en de man/vrouw verhouding Image

De onderwerpen voor herziening van het NV-recht

De herziening van het NV-recht ziet doorgaans op de regels die door ondernemers in de praktijk als onnodig knellend worden ervaren, aldus de toelichting bij het wetsvoorstel. Een van dergelijke knelpunten vormt bijvoorbeeld de positie van minderheidsaandeelhouders.

Door de grote vrijheid van inrichting dat op dit moment bestaat, lopen zij het risico door de meerderheid te worden benadeeld, nu zij zich zeker als het aankomt op besluitvorming in een algemene vergadering aan de meerderheid moeten schikken. Om te voorkomen dat de belangrijke rechtten van (minderheids-)aandeelhouders in het geding zijn of dat het belang van de meerderheidsaandeelhouders wordt misbruikt, beschermt het wetsvoorstel Modernisering NV-recht de minderheidsaandeelhouder door bijvoorbeeld zijn instemming te vereisen.

Een ander knelpunt is het verplicht maatschappelijk kapitaal. Op dit punt zorgt het wetsvoorstel voor versoepeling, dat wil zeggen dat in de statuten vastgelegd maatschappelijk kapitaal, zijnde de som van de nominale waardes van het totale aantal aandelen, net als bij de BV niet langer wordt verplicht. De gedachte daarachter is dat met het afschaffen van deze verplichting de ondernemers die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken, meer ruimte krijgen om kapitaal aan ta trekken, zonder dat daartoe eerst de statuten moeten worden gewijzigd.

Vermelden de statuten wel een maatschappelijk kapitaal, dan moet daarvan volgens de nieuwe regeling een vijfde zijn geplaatst. De absolute eisen aan het geplaatste en gestorte kapitaal blijven inhoudelijk overigens onveranderd en moeten allebei € 45.000 bedragen.

Daarnaast krijgt een bekend concept in het BV-recht: aandelen van een bepaalde aanduiding ook in het NV-recht plaats. Een bepaalde aanduiding kan dan gebruikt worden om bepaalde rechten te verbinden aan aandelen binnen een (of meer) soorten aandelen, zonder dat daarvoor een nieuwe soort aandelen hoeft te worden gecreëerd. Om welke rechten het precies gaat zal verder in de statuten moeten aangeduid.  Zodoende kan in de toekomst bijvoorbeeld aan de houder van gewone aandelen met een bijzondere aanduiding een bijzonder zeggenschapsrecht zoals omschreven in de statuten worden toegekend.

Een ander belangrijk punt van het NV-recht de wijziging waarvan in het voorstel is opgenomen, betreft het stemrecht van pandhouders en vruchtgebruikers. De wijziging is gelegen in het feit dat het mogelijk wordt om het stemrecht ook op een later moment aan een pandhouder of vruchtgebruiker toe te kennen. Ook deze wijziging is in lijn met het huidige BV-recht en voorziet volgens de toelichting bij het wetsvoorstel in de behoefte dat blijkbaar al enige tijd in de praktijk bestaat. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel in dit kader verder te verduidelijken dat de toekenning van het stemrecht bij een pandrecht op aandelen ook al bij de vestiging onder opschortende voorwaarde kan geschieden.

Verder bevat het wetsvoorstel Modernisering NV-recht een aantal wijzigingen op het punt van besluitvorming. Een van de belangrijke wijzigingen betreft bijvoorbeeld besluitvorming buiten de vergadering, die met name van belang is voor de NV’s die in een groep met elkaar zijn verbonden. Naar het huidige recht kan besluitvorming buiten vergadering alleen als de statuten dit mogelijk maken, is het geheel niet mogelijk als de vennootschap toonderaandelen kent of bewilligde certificaten heeft uitgegeven en moet met algemene stemmen worden besloten.

In de toekomst wordt met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel besluitvorming buiten de vergadering als uitgangspunt mogelijk, mits alle vergadergerechtigden hiermee hebben ingestemd. Bovendien ligt met het nieuwe wetsvoorstel ook de mogelijkheid om buiten Nederland te vergaderen in het vooruitzicht, hetgeen gunstig is voor ondernemers met internationaal operende NV’s.

Tenslotte komen nog de kosten die met oprichting verband houden in het wetsvoorstel aan bod. Met het nieuwe wetsvoorstel Modernisering NV-recht wordt ten aanzien daarvan de mogelijkheid geopend dat de vennootschap in de akte van oprichting voor het betalen van deze kosten wordt verbonden. Dat heeft tot gevolg dat de afzonderlijke bekrachtiging van de desbetreffende oprichtingshandelingen door het bestuur daarmee wordt omzeild. Met deze wijziging zou de verplichting tot opgave van de oprichtingskosten bij het Handelsregister voor de NV kunnen worden geschrapt, net zoals dat bij de BV is gebeurd.

Een evenwichtiger man/vrouw verhouding

In de afgelopen jaren stond de doorstroom van de vrouwen aan de top centraal. Echter, uit onderzoek naar de resultaten is gebleken dat deze enigszins teleurstellen, zodat het kabinet zich genoodzaakt ziet om met dit wetsvoorstel Modernisering NV-recht en man/vrouw verhouding evenwel het streven naar meer vrouwen in de top van het bedrijfsleven te bevorderen. De gedachte daarachter is diversiteit in de topondernemingen betere besluiten en bedrijfsresultaten kan opleveren.

Teneinde gelijkere kansen en uitgangspositie voor iedereen in het bedrijfsleven te bewerkstelligen worden in het betreffende wetsvoorstel twee maatregelen genomen. Ten eerste worden ook grote naamloze vennootschappen verplicht om passende en ambitieuze streefcijfers te formuleren voor het bestuur, de raad van commissarissen en subtop. Daarnaast dienen zij volgens het wetsvoorstel concrete plannen te maken om deze uit te voeren en transparant te zijn over het proces. De man-vrouwverhouding in de raad van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven moet namelijk groeien naar ten minste een derde van het aantal mannen en een derde van het aantal vrouwen. 

Zo is een raad van commissarissen van bijvoorbeeld drie personen evenwichtig samengesteld indien daarin ten minste één man en één vrouw zitting hebben. In dit kader geldt bijvoorbeeld voor de benoeming van een commissaris die niet bijdraagt aan een vertegenwoordiging van ten minste 30% m/v, dat deze benoeming nietig is. Dat betekent overigens niet dat de besluitvorming waaraan een nietig benoemde commissaris heeft deelgenomen, door de nietigheid wordt aangetast.

Over het algemeen betekent herziening en modernisering van het NV-recht een voor de onderneming positieve ontwikkeling dat in de bestaande behoeftes van veel naamloze vennootschappen voorziet. Dat neemt niet echter weg dat er voor de ondernemingen die van de rechtsvorm naamloze vennootschap (NV) gebruik maken het een en ander gaat veranderen.

Wilt u weten wat deze aankomende veranderingen concreet voor uw onderneming betekenen of hoe het met de man/vrouwverhouding binnen uw onderneming erbij staat? Heeft u nog andere vragen over het wetsvoorstel? Of wilt u simpelweg op de hoogte blijven van de modernisering van het NV-recht? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van ondernemingsrecht en voorzien u graag van advies. Ook de verdere ontwikkelingen houden wij voor u in de gaten!

Bescherming Van Bedrijfsgeheimen: Wat U Moet Weten
Blog, Ondernemingsrecht

Bescherming bedrijfsgeheimen: wat moet u weten?

Sinds 2018 geldt in Nederland de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (Wbb). Daarmee wordt de uitvoering gegeven aan de Europese Richtlijn inzake de harmonisatie van de regels betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie. Met de invoering van de Europese Richtlijn wordt beoogd om een versnippering van regelgeving in alle lidstaten te voorkomen en daarmee rechtszekerheid te bewerkstelligen voor de ondernemer.  Voor die tijd bestond namelijk ook in Nederland geen specifieke regeling teneinde de niet openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie te beschermen en moest de oplossing met name in contractenrecht, of meer specifiek in geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen worden gezocht. Onder omstandigheden bood ook het leerstuk van onrechtmatige daad of de weg van het strafrecht een oplossing.

Met de inwerkingtreding van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen krijgt u als ondernemer een wettelijk recht om juridische procedures te starten wanneer uw bedrijfsgeheimen onrechtmatig worden verkregen, openbaar worden gemaakt of worden gebruikt. Wat precies onder bedrijfsgeheimen wordt verstaan en wanneer en welke maatregelen u tegen een inbreuk op uw bedrijfsgeheim kunt ondernemen, leest u hieronder.

Bescherming bedrijfsgeheimen: wat moet u weten? Image

Wat is een bedrijfsgeheim?

Geheim. Gelet op de definitie van artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen moet de bedrijfsinformatie allereerst niet algemeen bekend of gemakkelijk toegankelijk zijn. Ook niet voor deskundigen die zich gewoonlijk met dergelijke informatie bezighouden.

Handelswaarde. Daarnaast bepaalt de Wet bescherming bedrijfsgeheimen dat de bedrijfsinformatie handelswaarde moet hebben omdat zij geheim is. Met andere woorden, onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken daarvan zou schadelijk kunnen zijn voor de zakelijke, financiële of strategische belangen of de concurrentiepositie van de ondernemer die rechtmatig over die informatie beschikt.

Redelijke maatregelen. Tenslotte moet de bedrijfsinformatie onderworpen zijn aan redelijke maatregelen teneinde deze geheim te houden. In dit kader valt bijvoorbeeld te denken aan de digitale beveiliging van uw bedrijfsinformatie door middel van wachtwoorden, encryptie of beveiligingssoftware. Onder redelijke maatregelen vallen eveneens de geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen in arbeids-, samenwerkingscontracten en werkprotocollen. In die zin verdwijnt blijft deze wijze van bescherming van bedrijfsinformatie van belang. De advocaten van Law & More zijn deskundig op het gebied van contracten- en ondernemingsrecht en helpen u graag bij het opstellen of controleren van uw geheimhoudings- en non-concurrentieovereenkomsten en bedingen.

De hierboven omschreven definitie van bedrijfsgeheimen is vrij ruim. Over het algemeen zullen bedrijfsgeheimen de informatie betreffen, met toepassing waarvan geld kan worden verdiend. Concreet valt in dit kader te denken aan de volgende soorten informatie: productieprocessen, formules en recepten, maar zelfs ook concepten, onderzoeksgegevens en klantenbestanden.

Wanneer is sprake van inbreuk?

Voldoet uw bedrijfsinformatie aan de drie vereisten van de wettelijke definitie van artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen? Dan wordt uw bedrijfsinformatie automatisch als bedrijfsgeheim beschermd. Daartoe is geen (nader) aanvraag of geen registratie vereist. In dat geval is het zonder toestemming verkrijgen, gebruiken of openbaar maken alsmede het produceren, aanbieden of in de handel brengen van inbreuk makende goederen door anderen, onrechtmatig, aldus artikel 2 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen.

Als het gaat om onrechtmatig gebruiken van bedrijfsgeheimen, dan valt bijvoorbeeld ook te denken aan de schending van de geheimhoudingsovereenkomst die daarop betrekking heeft of van een andere (contractuele) verplichting tot beperking van het gebruik van het bedrijfsgeheim. Overigens kent de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in artikel 3 ook uitzonderingen op het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken alsmede het produceren, aanbieden of in de handel brengen van inbreuk makende goederen.

Zo wordt als het onrechtmatig verkrijgen van een bedrijfsgeheim bijvoorbeeld niet beschouwd het verkrijgen door middel van een onafhankelijke ontdekking of middels ‘reverse engineering’ oftewel observatie, onderzoek, demontage of testen van een product of voorwerp dat ter beschikking van het publiek is gesteld dan wel op een rechtmatige manier is verkregen.

Maatregelen tegen inbreuk op bedrijfsgeheimen

De Wet bescherming bedrijfsgeheimen biedt de ondernemers mogelijkheden om tegen inbreuk op hun bedrijfsgeheimen op te treden. Een van de mogelijkheden, beschreven in artikel 5 van de genoemde wet, betreft een verzoek aan de voorzieningenrechter tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen. De voorlopige maatregelen zien bijvoorbeeld op een verbod a) op het gebruik of de openbaarmaking van het bedrijfsgeheim dan wel b) om inbreuk makende goederen te produceren, aan te bieden, in de handel te brengen of te gebruiken, of om die goederen voor die doelen in te voeren, uit te voeren of op te slaan. De bewarende maatregelen houden op zijn beurt de beslaglegging op of aangifte van goederen waarvan een verdenking van inbreuk bestaat in.

Een andere mogelijkheid van de ondernemer is volgens artikel 6 van de Wet op bescherming bedrijfsgeheimen gelegen in het verzoek aan de bodemrechter om de rechterlijke beven en de corrigerende maatregelen te gelasten. Daaronder valt bijvoorbeeld het terugroepen van de inbreuk makende goederen van de markt, het vernietigen van zaken die bedrijfsgeheimen bevatten of toepassen en de teruggave van deze informatiedragers aan de houder van het bedrijfsgeheim. Verder kan op grond van artikel 8 van de Wbb schadevergoeding van de inbreukmaker door de ondernemer worden gevorderd. Hetzelfde geldt voor de veroordeling van de inbreukmaker in de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de ondernemer als in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt, maar dan via artikel 1019ie Rv.

Bedrijfsgeheimen zijn voor ondernemers aldus een belangrijk goed. Wilt u weten of bepaalde bedrijfsinformatie tot uw bedrijfsgeheim behoort? Heeft u voldoende beschermingsmaatregelen genomen? Of heeft u al te maken met inbreuk op uw bedrijfsgeheimen? Neem dan contact op met Law & More. Bij Law & More begrijpen wij dat inbreuk op uw bedrijfsgeheim vergaande gevolgen voor u en uw onderneming kan hebben en dat adequaat handelen zowel vooraf als achteraf geboden is. Daarom hanteren de advocaten van Law & More een persoonlijke doch heldere aanpak. Samen met u analyseren zij de situatie en zetten de te nemen vervolgstappen uit. Indien nodig staan onze advocaten, die deskundig zijn op het gebied van ondernemings- en procesrecht, u verder ook graag bij in de eventuele procedure.

Nieuwe Wet Personenvennootschappen: Wat U Moet Weten
Blog, Ondernemingsrecht

Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen

Nederland telt tot op heden drie rechtsvormen van personenvennootschappen: de maatschap, de vennootschap onder firma (VOF) en de commanditaire vennootschap (CV). Zij worden vooral in het midden- en kleinbedrijf (MKB), de agrarische sector en de dienstverlening gebruikt en vinden alle drie hun basis in een regeling die stamt uit 1838. Omdat de huidige wet als sterk verouderd wordt beschouwd en niet voldoende aan de behoeften van ondernemers en beroepsbeoefenaren met betrekking tot in- en uittreden van vennoten evenwel aansprakelijkheid zou beantwoorden, ligt sinds 21 februari 2019 een Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen op tafel. Het doel achter dit voorstel is vooral het creëren van een moderne toegankelijke regeling die ondernemers faciliteert, passende bescherming biedt aan schuldeisers en zekerheid aan het handelsverkeer.

Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen

Bent u de oprichter van één van de 231.000 personenvennootschappen in Nederland? Of bent u van plan om een personenvennootschap op te richten? Dan is het verstandig om het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen in het oog te houden. Hoewel dit wetsvoorstel in beginsel op 1 januari 2021 in werking zou treden, is het daarover nog niet in de Tweede Kamer gestemd. Wordt het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen, dat overigens positief tijdens de internetconsultatie is ontvangen, in de huidige vorm daadwerkelijk door de Tweede Kamer aangenomen, dan gaat er in de toekomst het een en ander voor u als ondernemer veranderen. Een aantal belangrijke, voorgestelde wijzigingen zullen hieronder de revue passeren.

Onderscheid beroep en bedrijf

Allereerst zullen in de toekomst in plaats van drie nog maar twee rechtsvormen onder de personenvennootschap vallen, namelijk de vennootschap en de commanditaire vennootschap en geen onderscheid meer tussen de maatschap en de VOF afzonderlijk worden gemaakt. Wat de naam betreft blijven de maatschap en de vennootschap onder firma bestaan, maar de verschillen daartussen zullen verdwijnen. Zo zal het bestaande onderscheid tussen beroep en bedrijf, als gevolg van de wijziging, vervagen. Wilt u als ondernemer een personenvennootschap oprichten, dan moet u in het kader van uw werkzaamheden op dit moment nog bedenken welke rechtsvorm u gaat kiezen, de maatschap of de VOF.

Immers, bij de maatschap is sprake van een samenwerking die een beroepsuitoefening betreft, terwijl bij de VOF sprake is van bedrijfsuitoefening. Bij beroep gaat het vooral om zelfstandige beroepen waarbij persoonlijke kwaliteiten van persoon die werkzaamheden verricht centraal staan, zoals notarissen, accountants, artsen, advocaten. Het bedrijf ligt meer in de commerciële sfeer en wordt er primair beoogd winst te maken. Na de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen kan deze keuze achterwege worden gelaten.

Aansprakelijkheid

Door de overgang van twee naar drie personenvennootschappen zal ook het verschil in het kader van aansprakelijkheid verdwijnen. Op dit moment zijn de maten slechts voor gelijke delen aansprakelijk, terwijl de vennoten voor het volledige bedrag kunnen worden aangesproken. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen worden de vennoten (naast de vennootschap) allen hoofdelijk voor het volledige bedrag aansprakelijk.

Hetgeen voor de ‘voormalige maatschappen’ van bijvoorbeeld accountants, notarissen of artsen aldus een grote verandering betekent. Wordt een opdracht echter door de wederpartij specifiek slechts aan één vennoot toevertrouwd, dan komt de aansprakelijkheid ook alleen op deze vennoot (samen met de vennootschap) te rusten, met uitzondering van de andere vennoten.

Treedt u als vennoot na de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen toe tot het samenwerkingsverband? Dan bent u als gevolg van de wijziging slechts aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap die na de toetreding zijn ontstaan en niet meer ook voor de schulden die al voor uw intreden zijn gemaakt.

Wilt u als vennoot uittreden? Dan wordt u uiterlijk vijf jaar na uittreden van de aansprakelijkheid voor verplichtingen van de vennootschap bevrijdt. Overigens zal de schuldeiser eerst de vennootschap zelf voor de eventuele openstaande schulden moeten aanspraken. Pas als de vennootschap de schulden niet kan betalen, mag de schuldeisers tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten overgaan.

Rechtspersoonlijkheid, oprichting en voortzetting

In het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen wordt de personenvennootschappen in het kader van de wijzigingen verder automatisch, oftewel van rechtswege een eigen rechtspersoonlijkheid toegekend. Met andere woorden: de personenvennootschappen worden net als NV en BV, zelfstandig dragers van rechten en plichten. Dat betekent dat de vennoten niet meer individueel, maar gezamenlijk eigenaar zullen worden van de goederen die tot het gemeenschappelijk vermogen behoren.

De vennootschap krijgt voorts ook een afgescheiden vermogen van activa en liquide middelen dat niet vermengd is met het privévermogen van de vennoten. Op deze manier kunnen de personenvennootschappen zelfstandig via contracten gesloten in naam van de vennootschap, die niet telkens door alle vennoten hoeven te worden ondertekend, ook eigenaar worden van onroerende zaken en deze zelf gemakkelijk overdragen.

Voor de oprichting van personenvennootschappen wordt, anders dan bij de NV en de BV, door het wetsvoorstel geen notariële tussenkomst door middel van een notariële akte of startkapitaal vereist. Nu bestaat er nog geen wettelijke mogelijkheid om een rechtspersoon op te richten zonder notariële tussenkomst. Partijen kunnen een personenvennootschap oprichten door een samenwerkingsovereenkomst met elkaar aan te gaan. De vorm van de overeenkomst is vrij.

Een standaard samenwerkingsovereenkomst is gemakkelijk online te vinden en te downloaden. Echter, om onduidelijkheden en kostbare procedures in de toekomst te voorkomen, is het raadzaam om een gespecialiseerde advocaat op het gebied van samenwerkingsovereenkomsten in te schakelen. Wilt u meer weten over de samenwerkingsovereenkomst? Neem dan contact op met de specialisten van Law & More.

Verder maakt het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen het voor de ondernemer mogelijk om de vennootschap voort te zetten nadat een andere vennoot uittreedt. De personenvennootschap hoeft dan niet langer eerst te worden ontbonden en blijft gewoon voortbestaan, tenzij anders is overeengekomen.

Wordt de personenvennootschap wel ontbonden, dan is het voor de overblijvende vennoot mogelijk om de vennootschap voort te zetten als eenmanszaak. De ontbinding onder voortzetting van activiteiten heeft een overgang onder algemene titel tot gevolg. Het wetsvoorstel vereist in dit geval wederom geen notariële akte, maar wel dat voor overgang van registergoederen de voor levering vereiste vormvoorschriften worden nageleefd.

Mocht het wetsvoorstel in de huidige vorm worden aangenomen, dan wordt het voor u als ondernemer kortom niet alleen makkelijker om een bedrijf in de vorm van een personenvennootschap te starten, maar ook om deze voort te zetten en deze eventueel door uittreding te verlaten. Wel dient in het kader van de inwerkingtreding het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen een aantal belangrijke zaken rond de rechtspersoonlijkheid of de aansprakelijkheid in het oog te worden gehouden.

Bij Law & More begrijpen wij dat met deze nieuwe wetgeving in de aantocht nog veel vragen en onzekerheden rondom de veranderingen kunnen bestaan. Wilt u weten wat de inwerkingtreding het Wetsvoorstel Modernisering personenvennootschappen voor uw onderneming betekent? Of wilt u verder op de hoogte blijven van dit wetsvoorstel en van andere relevante juridische ontwikkelingen op het gebied van ondernemingsrecht? Neem dan contact op met Law & More. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van ondernemingsrecht en hanteren een persoonlijke aanpak. Zij voorzien u graag van informatie of advies!

Enquêteprocedure Ondernemingskamer: Uw opties
Blog, Ondernemingsrecht

Een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer

Indien er geschillen zijn ontstaan binnen uw onderneming die niet intern kunnen worden opgelost is een procedure bij de Ondernemingskamer wellicht een geschikt middel om deze op te lossen. Een dergelijke procedure wordt een enquêteprocedure genoemd. Hierin wordt de Ondernemingskamer verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken binnen een rechtspersoon. Dit artikel zal kort ingaan op de enquêteprocedure en wat u hiervan kunt verwachten.

Ontvankelijkheid in de enquêteprocedure

Een enquêteverzoek kan niet door iedereen worden ingediend. Het belang van de verzoeker moet groot genoeg zijn dat de toegang tot de enquêteprocedure en daarmee het ingrijpen van de Ondernemingskamer gerechtvaardigd is. Daarom zijn degenen die hiertoe bevoegd zijn met de daarvoor relevante vereisten limitatief opgesomd in de wet:

  • Aandeelhouders en certificaathouders van de N.V. en B.V. De wet maakt hierin een onderscheid tussen N.V.’s en B.V.’s met een kapitaal van maximaal €22,5 miljoen of meer. In het eerste geval geldt dat de aandeelhouders en certificaathouders 10% van het geplaatste kapitaal houden. Bij N.V.’s en B.V.’s met een hoger geplaatst kapitaal geldt een drempel van 1% van het geplaatst kapitaal, of indien de aandelen en certificaten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt een minimale koerswaarde van €20 miljoen euro. Een lagere drempel kan overigens ook statutair worden vastgesteld.
  • De rechtspersoon zelf, via het bestuur of de raad van commissarissen, of de curator in het faillissement van de rechtspersoon.
  • Leden van een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij indien zij minimaal 10% van de leden of de stemgerechtigden in de algemene vergadering vertegenwoordigen. Hierbij geldt een maximum van 300 personen.
  • Verenigingen van werknemers, indien de leden van de vereniging werkzaam zijn in de onderneming en de vereniging minimaal twee jaar volledige rechtsbevoegdheid bezit.
  • Andere contractuele of statutaire bevoegden. Hierbij valt te denken aan de ondernemingsraad.

Het is belangrijk dat een enquêtegerechtigde zijn bezwaren over het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap eerst bij het bestuur en de raad van commissarissen kenbaar heeft gemaakt. Wanneer dit niet is gedaan zal de Ondernemingskamer het enquêteverzoek niet in behandeling nemen. De betrokkenen binnen de vennootschap moeten namelijk eerst de gelegenheid hebben gehad om op de bezwaren te reageren alvorens de procedure wordt gestart.

De procedure: twee fases

De procedure vangt aan met het indienen van het verzoekschrift en de gelegenheid voor de betrokken partijen in de vennootschap (bijvoorbeeld de aandeelhouders en het bestuur) hierop te reageren. De Ondernemingskamer zal het enquêteverzoek toewijzen indien voldaan is aan de wettelijke vereisten en er blijkt van ‘gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen’. Hierna gaan de twee fases van de enquêteprocedure van start. In de eerste fase wordt het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap onderzocht. Dit onderzoek wordt verricht door een of meerdere door de Ondernemingskamer aangewezen personen.

De vennootschap, haar bestuurders, commissarissen en (ex-)werknemers dienen mee te werken en moeten toegang verlenen tot de volledige administratie. De kosten van het onderzoek zijn in beginsel voor de vennootschap (of de verzoeker indien de vennootschap deze niet kan dragen). Deze kunnen afhankelijk van de uitslag van het onderzoek op de verzoeker of het bestuur worden verhaald. Op basis van het verslag van het onderzoek kan de Ondernemingskamer in de tweede fase vaststellen dat er sprake is van wanbeleid. In dat geval kan de Ondernemingskamer een aantal verregaande maatregelen nemen.

(Voorlopige) voorzieningen

Gedurende de procedure en (zelfs al voordat de eerste onderzoekende fase van de procedure gestart is) kan de Ondernemingskamer op verzoek van de enquêtegerechtigde voorlopige voorzieningen treffen. Hierin heeft de Ondernemingskamer en grote mate van vrijheid, zolang de voorziening in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek gerechtvaardigd is. Indien wanbeleid is vastgesteld kan de Ondernemingskamer ook definitieve voorzieningen treffen. Deze zijn wettelijk vastgelegd en beperken zich tot:

  • schorsing of vernietiging van een besluit van de bestuurders, van commissarissen, van de algemene vergadering of van enig ander orgaan van de rechtspersoon;
  • schorsing of ontslag van een of meer bestuurders of commissarissen;
  • tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen;
  • tijdelijke afwijking van de door de Ondernemingskamer aangegeven bepalingen van de statuten;
  • tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;
  • ontbinding van de rechtspersoon.

Rechtsmiddelen

Tegen een beschikking van de Ondernemingskamer kan slechts een cassatieberoep worden ingesteld. Bevoegd hiertoe zijn degene die bij de Ondernemingskamer zijn verschenen in de procedure, en tevens door de rechtspersoon indien deze niet is verschenen. De termijn voor cassatie is drie maanden. Cassatie heeft geen schorsende werking. Dit heeft tot gevolg dat de beschikking van de Ondernemingskamer in kracht blijft totdat anders wordt beslist door de Hoge Raad. Dit kan tot gevolg hebben dat de beslissing van de Hoge Raad te laat kan zijn doordat de Ondernemingskamer reeds voorzieningen heeft getroffen. Wel kan cassatie nut hebben in verband met aansprakelijkheid van de bestuurders en commissarissen in verband met het door de Ondernemingskamer vastgestelde wanbeleid.

Heeft u te maken met geschillen in een vennootschap en denkt u erover om een enquêteprocedure te starten? Het team van Law & More heeft veel kennis van het ondernemingsrecht. Samen met u kunnen wij de situatie en de mogelijkheden beoordelen. Aan de hand van deze analyse kunnen wij u adviseren met betrekking tot de juiste vervolgstappen. Verder voorzien wij u graag van advies en bijstand tijdens een eventuele procedure (bij de Ondernemingskamer).

Waarde Bepalen Van Het Bedrijf
Blog, Ondernemingsrecht

Waarde bepalen van het bedrijf: hoe doet u dat?

Waarde bepalen van het bedrijf: Drie bewezen methoden

Wat is uw bedrijf waard? Als u een bedrijf wilt overnemen, verkopen, of simpelweg weten hoe uw bedrijf ervoor staat, is het handig om het antwoord op deze vraag te weten. Immers, hoewel de waarde van een bedrijf niet hetzelfde is als de uiteindelijke prijs die daadwerkelijk wordt betaald, vormt het wel het uitgangspunt bij de onderhandelingen over die prijs. Maar hoe komt u tot het antwoord op deze vraag? Daartoe bestaan een aantal verschillende methodes. De belangrijkste methodes worden hieronder besproken.

 

Waarde bepalen van het bedrijf: hoe doet u dat?

Bepaling van de intrinsieke waarde

De intrinsieke waarde is de waarde van het eigen vermogen van de onderneming en kan worden berekend door de waarde van alle activa, zoals gebouwen, machines, voorraden en liquide middelen te verminderd met alle passiva, oftewel de schulden. Aan de hand van deze berekening kan worden vastgesteld wat een bedrijf nu, op dit moment feitelijk waard is.

Toch geeft deze wijze van waardebepaling niet altijd een compleet beeld. Immers, aan de basis van deze intrinsieke waardebepaling staat de altijd veranderlijke balans. Bovendien vermeldt de balans van de onderneming niet altijd alle activa, zoals kennis, contracten en kwaliteit van het personeel en omvat eveneens niet altijd alle financiële verplichtingen zoals huur- en leasecontracten.

Het gaat bij deze methode dus om slechts een momentopname dat verder niets zegt over de voortgang in het verleden of het eventuele toekomstperspectief van de onderneming.

Bepaling van de rentabiliteitswaarde

De rentabiliteitswaarde vormt een andere wijze aan de hand waarvan de waarde van de onderneming kan worden bepaald. In tegenstelling tot de voorgaande methode houdt deze berekeningswijze wel rekening met (het winstniveau in) de toekomst. Teneinde de waarde van uw onderneming volgens deze methode te vast te stellen dient u eerst het winstniveau en daarna de rentabiliteitseis te bepalen.

Het winstniveau bepaalt u aan de hand van het nettoresultaat van de onderneming, gelet op de winstontwikkeling in het verleden en de verwachtingen voor de toekomst. Daarna deelt u de winst door het vereiste rendement op het eigen vermogen. Deze rendementseis is vaak gebaseerd op de rente op een langlopende risicoloze belegging plus een opslag voor branche- en ondernemersrisico.

In de praktijk wordt deze methode het meeste gehanteerd. Toch geldt ook voor deze methode dat daarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met de financieringsstructuur van de onderneming en de aanwezigheid van de overige activa. Bovendien geldt bij deze methode dat het investeringsrisico niet van het financieringsrisico kan worden gescheiden.

Discounted cashflow-methode

Het beste beeld van de waarde van de onderneming ontstaat door berekening aan de hand van de volgende methode, ook wel de DFC-methode genoemd. Immers, de DFC-methode gaat uit van kasstromen en kijkt naar de ontwikkeling daarvan in de toekomst. De achterliggende gedachte daarbij is namelijk dat het bedrijf alleen in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen als er voldoende middelen binnenkomen en dat de resultaten uit het verleden geen garantie vormen voor de toekomst.

Daarom hechten ook de banken veel waarde aan de waardebepaling van een onderneming volgens deze DFC-methode. Echter, de waardebepaling volgens deze methode is complex. Om een goed beeld te vormen van de winst die u in de toekomst met de onderneming zou kunnen maken, is het van belang om alle toekomstige geldstromen in kaart te brengen.

Vervolgens dienen de inkomende kasstromen met de uitgaande geldstromen te worden verrekend. Met behulp van Weight Average Cost of Capital (WACC) wordt de uitkomst tenslotte contant gemaakt en volgt daaruit de waarde van de onderneming.

Hierboven zijn drietal wijzen besproken teneinde de waarde van de onderneming te bepalen. Terugkomend op de inleidende vraag, is het antwoord daarop aldus niet eenduidig. Bovendien leidt iedere methode tot een ander eindresultaat.

Waar de ene methode slechts ziet op een momentopname en vaststelt dat een bedrijf een miljoen waard is, kijkt de ander methode met name naar de toekomst en verwacht dat het dezelfde bedrijf voor een bedrag van anderhalf miljoen waarderen. Het lijkt logisch om voor de methode met de hoogste waardebepaling te kiezen.

Toch is dit niet altijd de beste methode voor uw bedrijf en betreft de waardering in de meeste gevallen maatwerk. Daarom is het verstandig om een professional in te schakelen en u te laten adviseren over uw juridische positie alvorens u een koop- dan wel verkooptraject ingaat. De advocaten ondernemingsrecht van Law & More zijn deskundig op het gebied van het ondernemingsrecht en voorzien u niet alleen graag van advies maar ook van allerlei overige bijstand tijdens uw traject, zoals het opstellen en beoordelen van contracten, due diligence en het participeren in de onderhandelingen.

Werken als zelfstandig ondernemer in Nederland
Blog, Ondernemingsrecht

Werken als zelfstandig ondernemer in Nederland

Werken als Zelfstandig Ondernemer in Nederland zonder Visum

Bent u een zelfstandig ondernemer en wilt u in Nederland aan de slag? Voor zelfstandige ondernemers uit Europa (alsmede uit Lichtenstein, Noorwegen, IJsland en Zwitserland) geldt in Nederland een vrije toegang. U kunt dan zonder visum, verblijfsvergunning of werkvergunning in Nederland aan de slag. Het enige wat u wel nodig heeft, is een geldig paspoort of ID.

Bent u geen EU-burger, dan dient u met aantal belangrijke zaken rekening te houden. Allereerst geldt voor buitenlandse zelfstandigen in Nederland een meldplicht. Dat wil zeggen dat indien u als zelfstandig ondernemer in Nederland wil komen werken, u uw werk dient aan te melden bij het meldloket van de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Alvorens u in Nederland aan de slag kan gaan, heeft u voorts een verblijfsvergunning nodig. Om voor een dergelijke verblijfsvergunning in aanmerking te komen dient u aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Welke voorwaarden u precies moet vervullen, hangt af van uw situatie. Er kunnen in dat kader de volgende situaties worden onderscheiden:

U wilt een startup beginnen. Om in Nederland een vernieuwende of innovatieve onderneming te kunnen starten, dient u aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • U moet samenwerken met een betrouwbare en deskundige begeleider (facilitator).
  • Uw product of dienst is innovatief.
  • U heeft een (stappen)plan om van idee tot bedrijf te komen.
  • U en de facilitator staan ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
  • U heeft voldoende financiële middelen om in Nederland te kunnen leven.

Voldoet u aan de voorwaarden? Dan krijgt u in Nederland 1 jaar de tijd om een vernieuwend product of een vernieuwende dienst uit te werken. De verblijfsvergunning in het kader van een startup wordt derhalve verleend voor slechts 1 jaar.

U bent hoogopgeleid en wilt een eigen bedrijf starten. In dat geval heeft u een verblijfsvergunning ‘zoekjaar hoogopgeleiden’ nodig. De belangrijkste voorwaarde dat aan de betreffende verblijfsvergunning is verbonden, is dat u in de afgelopen 3 jaar in Nederland of aan de aangewezen buitenlandse onderwijsinstelling bent afgestudeerd, gepromoveerd of wetenschappelijk onderzoek hebt verricht. Daarnaast is vereist dat u niet eerder een verblijfsvergunning voor het zoeken naar werk na studie, promotie of wetenschappelijk onderzoek op grond van het afronden van dezelfde opleiding of hetzelfde promotietraject of het verrichten van hetzelfde wetenschappelijk onderzoek heeft gehad.

U wilt als zelfstandig ondernemer in Nederland werken. Daartoe heeft u de verblijfsvergunning ‘Arbeid als zelfstandige’ nodig. Om voor de betreffende verblijfsvergunning in aanmerking te komen, dienen de werkzaamheden die u gaat uitvoeren allereerst een wezenlijk belang te hebben voor de Nederlandse economie en de producten en diensten die u gaat aanbieden een innovatief karakter voor Nederland. Het wezenlijke belang wordt door de IND doorgaans beoordeeld aan de hand van een puntensysteem dat uit de volgende onderdelen bestaat:

  1. Persoonlijke ervaring
  2. Ondernemingsplan
  3. Toegevoegde waarde voor Nederland

Voor de genoemde onderdelen kunt u in totaal 300 punten behalen. U dient in totaal ten minste 90 punten behalen.

Voor het onderdeel persoonlijke ervaring kunt u punten krijgen wanneer u aantoont dat u over een diploma op ten minste MBO-4 niveau beschikt, minstens één jaar ervaring heeft als ondernemer en werkervaring heeft opgedaan op een relevant niveau. Daarnaast dient u enige ervaring met Nederland aan te tonen en uw eerder genoten inkomsten te overleggen. Het voorgaande dient te geschieden aan de hand van officiële stukken zoals diploma’s, referenties van oude werkgevers en uw eerdere arbeidscontracten. Uw ervaring met Nederland kan blijken uit uw handelspartners of opdrachtgevers uit Nederland.

Ten aanzien van het ondernemingsplan geldt dat deze voldoende onderbouwd dient te zijn. Wanneer dit niet het geval is, bestaat de kans dat uw aanvraag zal worden afgewezen. Immers, uit uw ondernemingsplan moet duidelijk blijken dat de werkzaamheden die u gaat uitvoeren een wezenlijk belang voor de Nederlandse economie zullen hebben. Verder dient uw ondernemingsplan informatie te bevatten over het product, de markt, het onderscheidend vermogen en de prijsopbouw. Belangrijk is dat uit uw ondernemingsplan voorts blijkt dat u uit uw werkzaamheden als zelfstandig ondernemer voldoende inkomen gaat verdienen. Het voorgaande dient te worden gebaseerd op een goede financiële onderbouwing. Daartoe dient u wederom documenten te overleggen waaruit de onderbouwing duidelijk blijkt, zoals contracten of referenties van uw afnemers.

De toegevoegde waarde die uw onderneming zal hebben voor de Nederlandse economie kan verder blijken uit investeringen die u heeft gedaan, zoals de aankoop van een bedrijfspand. Kunt u aantonen dat uw product of dienst innovatief is? Ook dan krijgt u voor dit onderdeel punten toegekend.

Let op! Als u de Turkse nationaliteit hebt, geldt het puntensysteem niet.

Tenslotte gelden voor u als zelfstandige twee algemene vereisten om voor verblijfsvergunning in aanmerking te komen, namelijk de vereiste van inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) en dient u aan de vereisten voor het uitoefen van uw bedrijf of beroep te voldoen. Het laatste betekent dat u over alle voor uw werk noodzakelijke vergunningen beschikt.

Wanneer u als zelfstandig ondernemer naar Nederland komt en alvorens u een verblijfsvergunning kan aanvragen, heeft u doorgaans een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nodig. Dit is een speciaal inreisvisum dat 90 dagen geldig is. Uw nationaliteit bepaalt of u mvv-plichtig bent. Voor sommige nationaliteiten of in bepaalde situaties geldt een vrijstelling en heeft u derhalve geen nodig. Op de website van de IND vindt u een lijst met alle mvv-vrijstellingen. Bent u wel mvv-plichtig, dan dient u aan een aantal voorwaarden te voldoen. Allereerst heeft u een verblijfsdoel in Nederland nodig. In uw geval is dat dan werk. Daarnaast zijn er een aantal algemene voorwaarden die voor iedereen gelden, los van het gekozen verblijfsdoel.

De aanvraag van een mvv geschiedt door middel van een aanvraag toegang en verblijf (TEV). Deze aanvraag kunt u doen bij de Nederlandse ambassade of het consulaat in het land waar u woont of in een buurland.

Na het indienen van de aanvraag controleert de IND eerst of de aanvraag compleet is en de kosten betaald zijn. Daarna bekijkt de IND of u aan alle voorwaarden voor het verlenen van de mvv voldoet. Binnen een termijn van 90 dagen wordt er een beslissing genomen. Het is mogelijk om tegen dit besluit bezwaar te maken en eventueel in beroep te gaan.

Bij Law & More begrijpen wij dat starten als een zelfstandig ondernemer in Nederland niet alleen praktisch, maar ook juridisch een grote stap voor u betekent. Het is daarom verstandig om eerst te informeren naar uw juridische positie en de voorwaarden waaraan u na deze stap dient te voldoen. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van immigratierecht en voorzien u graag van advies. Heeft u hulp nodig bij het aanvragen van een verblijfsvergunning dan wel de mvv? Ook dan staan de advocaten van Law & More voor u klaar. Mocht uw aanvraag worden afgewezen, dan kunnen wij u ook helpen met het indien van een bezwaarschrift. Heeft u een andere vraag? Neem dan contact op met de advocaten van Law & More.

Onderneming registreren met een Virtueel Kantoor in Nederland
Blog, Ondernemingsrecht

Kun je een onderneming registreren op een virtueel kantooradres?

Onderneming registreren met een Virtueel Kantoor in Nederland

Een veel voorkomende vraag bij de ondernemers is of je een bedrijf kunt registreren op een virtueel kantooradres. In het nieuws lees je vaak over buitenlandse bedrijven met een postadres in Nederland. Voor deze bedrijven kleven veel voordelen aan een zogeheten postbus onderneming. Dat deze mogelijkheid bestaat, is bij het merendeel van de ondernemers bekend maar hoe je dit organiseert en aan welke eisen je moet voldoen, is voor velen nog onduidelijk.

Het begint allemaal met inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het is mogelijk om je onderneming in te schrijven ook als je in het buitenland woont. Hiervoor geldt wel een hoofdvoorwaarde; jouw bedrijf moet een Nederlands bezoekadres hebben of de ondernemingsactiviteiten van jouw bedrijf moeten in Nederland plaatsvinden.

Wettelijke eisen webshop

Als eigenaar van een webshop heb je wettelijke verplichtingen jegens de klant. Het is verplicht om een duidelijk retourbeleid te hebben, je moet bereikbaar zijn voor vragen van de klanten, je bent aansprakelijk voor de garantie en je bent verplicht om minimaal één achteraf-betaaloptie aan te bieden. Is er sprake van een consumentenkoop, dus wanneer een particulier iets koopt, dan is ook het uitgangspunt dat een consument niet meer dan 50% van het aankoopbedrag vooruit hoeft te betalen.

Het mag natuurlijk wel, als de consument dat vrijwillig doet, maar een (web)winkelier mag dat niet verplichten. Deze regel geldt overigens alleen bij het kopen van roerende zaken. Voor diensten mag dus wel volledige vooruitbetaling gevraagd worden.

Vermelding van het adres verplicht?

Op de webwinkel moet de locatie van de contactinformatie duidelijk en logisch vermeld worden. De reden hierachter is dat een klant het recht heeft om te weten met wie hij/zij zakendoet. Deze verplichting komt voort uit de wet en is dus voor elke webwinkel verplicht. De verplichte contactinformatie bestaat uit drie onderdelen:

  • De identiteit van de onderneming
  • De contactgegevens van de onderneming
  • Het geografisch adres van de onderneming.

Onder de identiteit van de onderneming worden de inschrijfgegevens van de onderneming zoals het KVK-nummer, het BTW nummer en de bedrijfsnaam bedoeld. Bij de contactgegevens gaat het om de gegevens waarmee de consumenten contact kunnen opnemen met de webwinkel. Met het geografisch adres wordt vervolgens het adres bedoeld van waaruit de onderneming haar zaken onderneemt.

Dit laatste moet een fysiek adres zijn en mag geen postbusadres zijn. Bij veel kleine webwinkels zal het contactadres dan ook gelijk zijn aan het geografisch adres. Door bepaalde omstandigheden kan het lastig zijn om te voldoen aan de eis van het vermelden van de contactgegevens. Hieronder lees je meer over hoe je toch aan deze eis kan voldoen.

Virtueel adres

Als je fysieke adres van je onderneming niet wilt of kunt vermelden op je webwinkel dan kan je gebruik maken van een virtueel adres. Dit adres kan ook beheerd worden door de organisatie waar je huur aan betaalt. Dit soort organisaties hebben ook verschillende services zoals bijvoorbeeld bijhouden en doorsturen van de poststukken. Het hebben van een Nederlands adres is goed voor het vertrouwen bij de bezoekers van je webwinkel. Vandaar is het hebben van een virtueel kantooradres in sommige gevallen een goede oplossing.

Voor wie?

Je kunt voor verschillende redenen een virtueel kantooradres nodig hebben. Een virtueel kantooradres is onder andere voor:

  • Personen met een onderneming aan huis; die zaken en privé gescheiden willen houden.
  • Personen met een onderneming in het buitenland, die over een vestiging in Nederland willen beschikken;
  • Personen met een onderneming in Nederland, die graag over een virtuele nevenvestiging willen beschikken.

Onder bepaalde voorwaarden mag een virtueel adres ingeschreven worden bij de Kamer van Koophandel.

Inschrijving bij Kamer van Koophandel

Als je de onderneming inschrijft bij KVK dan worden een of meer vestigingen van je bedrijf geregistreerd. Bij een vestiging wordt het postadres en het bezoekadres vastgelegd. Een adres kan alleen als bezoekadres worden ingeschreven als er voldoende vastgesteld kan worden dat je vestiging daar ook daadwerkelijk zit. Dit wordt nagetrokken doormiddel van een huurcontract. Dit geldt ook voor een vestiging in een bedrijfsverzamelgebouw.

Blijkt uit het huurcontract dat je permanent kantoorruimte of een bureau op het adres huurt, dan mag je dit als je bezoekadres inschrijven in het Handelsregister. Dit wil niet zeggen dat je altijd aanwezig moet zijn, maar dat je de mogelijkheid hebt om permanent aanwezig te kunnen zijn. Als je een bureau of kantoor voor bijvoorbeeld twee uur per week huurt, dan voldoe je niet aan de eis voor de registratie.

Voor het inschrijven van je onderneming moet je een aantal documenten beschikbaar hebben:

  • Het inschrijfformulieren van Kamer van Koophalen;
  • Een ondertekend huur, – koop, – of pachtcontract van het Nederlandse bezoekadres;
  • Een gelegaliseerde kopie van een geldig legitimatiebewijs (Dit kun je bij de Nederlandse ambassade of een notaris laten regelen);
  • Een origineel uittreksel of gelegaliseerde kopie van het bevolkingsregister van de buitenlandse gemeente waar je woont, of een ander document van een officiële instantie waarop jouw buitenlandse adres staat.

Regelgeving Kamer van Koophandel betreffende ‘Virtueel Kantoor’

In de afgelopen jaren was een virtueel kantoor een kantoor waar een bedrijf gevestigd was maar waar de eigenlijke werkzaamheden niet uitgevoerd werden. De KVK heeft aantal jaren geleden de regels voor een virtueel kantoor gewijzigd. In het verleden kwam het veel voor dat zogenaamde ‘Spook’ bv’s zich vestigden op een adres van een virtueel kantoor. Om dit soort problemen tegen te gaan controleert de KVK  of bedrijven die een virtueel kantoor hebben, ook vanaf dit adres haar activiteiten uitvoeren. De KVK noemt dit duurzame bedrijfsuitoefening. Dit betekent niet dat ondernemers die een virtueel kantoor hebben daar ook permanent aanwezig moeten zijn, maar wel dat deze de mogelijkheid hebben om er permanent aanwezig te kunnen zijn.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of ervaart u problemen met de Kamer van Koophandel, neem dan contact op met de advocaten van Law & More. Wij zullen u vragen beantwoorden en u waar nodig juridisch bijstaan.

ontslag ondernemingsdirecteur image 1x1
Blog, Ondernemingsrecht

Ontslag ondernemingsdirecteur

Het komt weleens voor dat een directeur van een onderneming wordt ontslagen. Op welke manier het ontslag van de directeur kan plaatsvinden, is afhankelijk van zijn rechtspositie. Binnen een onderneming kunnen namelijk twee soorten directeuren worden onderscheiden: statutair en titulair directeur.

Het onderscheid

Een statutair directeur verkeert binnen een onderneming in een bijzondere rechtspositie. Enerzijds is hij een officieel bestuurder van de onderneming, benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) of door de Raad van Commissarissen (RvC) op grond van de wet of statuten en is hij als zodanig bevoegd de onderneming te vertegenwoordigen. Anderzijds is hij op basis van een arbeidsovereenkomst aangesteld als werknemer van de onderneming. Een statutair directeur is weliswaar in dienst van de onderneming, maar hij is geen ‘gewone’ werknemer.

In tegenstelling tot de statutair directeur is een titulair directeur geen officieel bestuurder van de onderneming en is hij enkel directeur omdat dat de naam van zijn functie is. Vaak wordt een titulair directeur ook wel ‘manager’ of ‘vice-president’ genoemd. Een titulair directeur wordt niet aangesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) of door de Raad van Commissarissen (RvC) en hij is niet automatisch tot vertegenwoordiging van de onderneming bevoegd. Hij kan daartoe wel worden gemachtigd. De aanstelling van een titulair directeur geschiedt door de werkgever en is hij derhalve een ‘gewone’ werknemer, in dienst van de onderneming.

Wijze van ontslag

Wil een statutair directeur rechtsgeldig worden ontslagen, dan dient zowel zijn vennootschapsrechtelijke als arbeidsrechtelijke verhouding worden beëindigd.

Voor een vennootschapsrechtelijk ontslag is een rechtsgeldig besluit van de AvA of de RvC voldoende. Immers, op grond van de wet kan iedere statutair directeur altijd worden geschorst en ontslagen door diegene die bevoegd is tot benoeming. Voor ontslag van de directeur dient vooraf advies te worden gevraagd bij de Ondernemingsraad. Daarnaast dient er een redelijke grond voor ontslag te zijn, zoals een bedrijfseconomische reden waardoor de functie komt te vervallen, verstoorde arbeidsrelatie met de aandeelhouders of arbeidsongeschiktheid van de directeur. Tenslotte dienen bij vennootschapsrechtelijk ontslag de volgende formele vereisten in acht te worden genomen: de rechtsgeldige oproeping van de AvA, de mogelijkheid van bestuurder om door de AvA te worden gehoord en de AvA over het ontslagbesluit te adviseren.

Voor beëindiging van de arbeidsrechtelijke verhouding moet normaalgesproken een redelijke grond voor ontslag aanwezig zijn en toetst de UWV of de rechter of een dergelijke redelijke grond daadwerkelijk aanwezig is. Pas daarna kan de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer rechtsgeldig beëindigen. Echter, voor een statutair directeur geldt op deze gang van zaken een uitzondering. Voor het ontslag van de statutaire directeur is weliswaar een redelijke grond vereist, maar geldt de preventieve ontslagtoets niet. Als uitgangspunt ten aanzien van de statutair directeur geldt derhalve, mede gelet op de jurisprudentie, dat een ontslagbesluit in beginsel tevens de beëindiging van zijn arbeidsrechtelijke verhouding tot gevolg heeft, tenzij er een opzegverbod of andere afspraken gelden.

In tegenstelling tot een statutair directeur is een titulair directeur enkel een werknemer. Dat betekent dat de ‘gewone’ ontslagregels op hem van toepassing zijn en hij derhalve een betere ontslagbescherming geniet dan een statutair directeur. De redenen die de werkgever heeft om tot ontslag over te gaan, worden in het geval van titulair directeur wel vooraf getoetst. Wanneer een onderneming tot ontslag van een titulair directeur wil overgaan, dan zijn de volgende situaties mogelijk:

  • ontslag met wederzijds goedvinden
  • ontslag via een ontslagvergunning van het UWV
  • ontslag op staande voet
  • ontslag via de kantonrechter

Betwisting van het ontslag

Bestaat er geen redelijke grond voor ontslag, dan kan de statutair directeur een hoge billijke vergoeding, maar, in tegenstelling tot titulair directeur, geen herstel van de arbeidsovereenkomst eisen. Daarnaast komt de statutair directeur wel, net als een gewone werknemer, een transitievergoeding toe. De statutair directeur kan, gelet op zijn bijzondere positie en in tegenstelling tot titulair directeur, het ontslagbesluit zowel op formele als inhoudelijke gronden betwisten.

De inhoudelijke gronden betreffen de redelijkheid van het ontslag. De directeur kan betogen dat het ontslagbesluit nietig dient te worden verklaard wegens strijd met redelijkheid en billijkheid gelet op hetgeen wettelijk is bepaald omrent de opzegging van een arbeidsovereenkomst en hetgeen de partijen zijn overeengekomen. Een dergelijk betoog van een statutair directeur leidt echter zelden tot succes. Een beroep op een eventueel formeel gebrek van het ontslagbesluit heeft vaak meer kans van slagen.

De formele gronden vloeien voort uit het vennootschapsrecht en betreffen het besluitvormingsproces binnen de algemene aandeelhoudersvergadering. Blijkt dat daaraan niet is voldaan, dan kan een formele fout tot vernietiging of nietigverklaring van de beslissing van de AvA leiden. Het gevolg daarvan kan zijn dat de statutair directeur wordt geacht nooit ontslagen te zijn geweest en kan de onderneming met een flinke loonvordering worden geconfronteerd. Om dit te voorkomen is het derhalve van belang dat de formele vereisten van het ontslagbesluit worden nageleefd.

Bij Law & More begrijpen we dat ontslag van een directeur een grote impact zowel op de onderneming als op de directeur zelf kan hebben. Daarom staat persoonlijke en efficiënte aanpak bij ons voorop. Onze advocaten zijn deskundig op het gebied van arbeids- en ondernemingsrecht en kunnen u daarom optimaal juridisch ondersteunen tijdens dit proces. Wilt u dit graag? Of heeft u andere vragen? Neem dan contact op met Law & More.

Wat Is Bestuurdersaansprakelijkheid? Ontdek De Gevolgen
Blog, Ondernemingsrecht

Bestuurdersaansprakelijkheid

1. Introductie

Steeds meer mensen starten hun eigen onderneming. Dit brengt verschillende voordelen met zich mee: je kan zelf je tijd indelen en bepalen hoeveel uur je werkt, je hebt de mogelijkheid om je eigen stempel op het bedrijf te drukken en belastingtechnisch kan het ondernemerschap ook interessant zijn. Wat veel (toekomstige) ondernemers echter onderschatten, is dat het starten van een onderneming ook nadelen en risico’s met zich meebrengt.

Wanneer een onderneming in de vorm van een rechtspersoon opgestart wordt, denken ondernemers en bestuurders vaak dat zij gevrijwaard zijn van persoonlijke aansprakelijkheid. Dit is echter niet het geval: het risico van bestuurdersaansprakelijkheid is altijd aanwezig.

1.1. Rechtspersoon

Wanneer er een rechtspersoon opgericht wordt, ontstaat er een eigen juridische entiteit met rechtspersoonlijkheid. Op grond van artikel 2:5 BW staat een rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft, met een natuurlijk persoon gelijk. Dit betekent dat een rechtspersoon dezelfde juridische rechten en plichten kan hebben als een natuurlijk persoon.

Een rechtspersoon kan dan ook rechtshandelingen verrichten en bijvoorbeeld een overeenkomst aangaan, bezittingen en schulden hebben of een rechtszaak aanspannen. Hierbij heeft de rechtspersoon echter wel hulp nodig. Een rechtspersoon bestaat alleen op papier en is geen fysieke persoon. De rechtspersoon kan dan ook niet voor zichzelf handelen, maar moet vertegenwoordigd worden door een natuurlijk persoon.

1.2. Vertegenwoordiging

De rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door het bestuur.[1] Bestuurders kunnen uit naam van de rechtspersoon rechtshandelingen aangaan. In beginsel bindt de bestuurder hiermee de rechtspersoon en niet zichzelf. Hierdoor kunnen oprichters en bestuurders voorkomen dat zij met hun privévermogen aansprakelijk worden voor schulden van de rechtspersoon.

Dit kan echter niet altijd voorkomen worden. In sommige gevallen kan een bestuurder ook persoonlijk aansprakelijk zijn, eventueel naast de rechtspersoon. Meestal gaat het hierbij om gevallen waarbij de handelende bestuurder ernstige verwijten gemaakt kunnen worden met betrekking tot zijn functioneren. Er bestaan twee soorten bestuurdersaansprakelijkheid: interne en externe aansprakelijkheid. Interne bestuurdersaansprakelijkheid is aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon.

De bestuurder wordt hierbij aangesproken door de rechtspersoon zelf. Externe bestuurdersaansprakelijkheid is aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover derden. Hierbij wordt de rechtspersoon aangesproken door bijvoorbeeld een leverancier of een klant. In deze paper worden de gronden voor bestuurdersaansprakelijkheid nader besproken.

2. Interne bestuurdersaansprakelijkheid

 De interne aansprakelijkheid van bestuurders vloeit voort uit artikel 2:9 BW. Op grond van dit artikel moet een bestuurder zijn taak op behoorlijke wijze vervullen. Wanneer er sprake is van onbehoorlijke taakvervulling, kan de bestuurder hiervoor op grond van artikel 2:9 BW  persoonlijk worden aangesproken door de rechtspersoon.

Artikel 2:9 BW geeft geen duidelijke beschrijving van het begrip ‘behoorlijke taakvervulling’. Nadere invulling van dit begrip is dan ook te vinden in de rechtspraak. Volgens de Hoge Raad is sprake van onbehoorlijk bestuur indien aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit is inmiddels ook opgenomen in artikel 2:9 BW. In dit artikel staat dat een bestuurder aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur, tenzij hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.

De bestuurder mag ook niet nalatig zijn geweest in het nemen van maatregelen om onbehoorlijk bestuur te voorkomen.  Wanneer is er nu sprake van een ernstig verwijt? Dit dient beoordeeld te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Met de volgende omstandigheden moet in ieder geval rekening gehouden worden:

  • de aard van de uitgeoefende activiteiten;
  • de daaruit voortvloeiende risico’s;
  • de taakverdeling binnen het bestuur;
  • de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen;
  • de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van door hem genomen beslissingen of gedragingen;
  • het inzicht en de zorgvuldigheid die verwacht mogen worden van een bestuurder.[2]

Het handelen in strijd met de statutaire bepalingen van de rechtspersoon wordt aangemerkt als een zwaarwegende omstandigheid. Hierbij wordt bestuurdersaansprakelijkheid in beginsel aangenomen. De statuten vormen als het ware namelijk de ruggengraat van de rechtspersoon. Een bestuurder kan echter feiten en omstandigheden aanvoeren waaruit blijkt dat het handelen in strijd met de statuten geen ernstig verwijt oplevert. De rechter dient deze feiten en omstandigheden dan uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken.3 De volgende handelingen van het bestuur leveren in de regel bovendien ook onbehoorlijke taakvervulling op:

  • het onttrekken van middelen aan de rechtspersoon door daarover te beschikken als ware het privévermogen;
  • het vermengen van privézaken met de zaken van de rechtspersoon, het aandoen van concurrentie aan de vennootschap en met name het ondergeschikt maken van het vennootschapsbelang aan privébelangen of belangen van anderen;
  • het onbevoegd verbinden van de rechtspersoon aan derden;
  • het nemen van onnodig grote financiële risico’s, het nemen van beslissingen met verregaande financiële consequenties zonder behoorlijke voorbereiding en het aangaan van transacties die de financiële spankracht van de rechtspersoon aanmerkelijk te buiten gaan, bijvoorbeeld door onverantwoordelijke hoofdelijke aansprakelijkheidsstellingen;
  • het niet voorkomen of tegengaan van onderkapitalisatie of van een slechte ‘debt equity ratio’ en het verwaarlozen van kredietbewaking;
  • het niet afsluiten van de gebruikelijke verzekeringen.

2.1. Hoofdelijke interne aansprakelijkheid en disculpatie

Zodra er sprake is van onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:9 BW zijn in beginsel alle bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. Hierbij is de rol van de bestuurder binnen het onbehoorlijke bestuur niet van belang. Dit blijkt uit de zin ‘hij is voor het geheel aansprakelijk voor onbehoorlijk bestuur’, uit artikel 2:9 BW. Ernstige verwijtbaarheid wordt dus het hele bestuur collectief aangerekend.

Op deze regel bestaat echter een uitzondering. Een bestuurder kan zich disculperen van bestuurdersaansprakelijkheid. Disculperen betekent letterlijk ‘verontschuldigen’. Uit artikel 2:9 lid 2 BW blijkt dat interne disculpatie uit twee delen bestaat. De bestuurder moet aantonen dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is en hij moet aantonen dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om het onbehoorlijke bestuur te voorkomen.

2.1.1. Bewijslast bij disculpatie

Een succesvol beroep op disculpatie is geen makkelijke opgave, vanwege het beginsel van collegiaal bestuur. Wanneer een bestuurder slechts heeft geprotesteerd tegen het gevoerde beleid, zal disculpatie niet aangenomen worden. Bestuurders moeten geen besluiten nemen waar zij niet achter staan en moeten er alles toe doen wat ze kunnen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur zo veel mogelijk te beperken. De bewijslast hiervan ligt op de bestuurder.

Zo kan een bestuurder bijvoorbeeld schriftelijk vastleggen dat hij heeft gewaarschuwd voor mogelijke negatieve gevolgen en vastleggen welke maatregelen hij heeft genomen om deze gevolgen te voorkomen. Indien een bestuurder dan nog niet door zijn medebestuurders gehoord wordt, zal hij mogelijk zelfs ontslag moeten nemen om aansprakelijkheid te voorkomen.

2.1.2 Taakverdeling binnen het bestuur

Een taakverdeling binnen het bestuur kan relevant kan zijn voor de vraag of een individuele bestuurder aansprakelijk is. Bestuurders kunnen zich echter niet zomaar disculperen omdat zij toevallig andere taken hadden dan de taken die onbehoorlijk werden uitgevoerd. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn om besluiten te nemen met betrekking tot kerntaken van de organisatie. Sommige taken worden gezien als taken die het hele bestuur aangaan, bijvoorbeeld taken met betrekking tot de financiën.

Een onderlinge taakverdeling brengt hier geen verandering in. Zeker wanneer een bestuurder voor bepaalde informatie afhankelijk is van zijn medebestuurders, moet hij zich kritisch opstellen en zijn medebestuurders om details vragen omtrent de feiten en omstandigheden.4 Onkunde kan in beginsel ook niet dienen als disculpatiegrond.

Van bestuurders mag verwacht worden dat zij zich goed laten voorlichten en dat zij doorvragen naar bepaalde informatie. Er kunnen echter gevallen zijn waarin dit niet van een bestuurder verlangd kan worden. Wanneer dat het geval is, kan disculpatie wel aangenomen worden.5  De vraag of een bestuurder zich succesvol kan beroepen op disculpatie is dus voor een groot deel afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval.

3. Externe bestuurdersaansprakelijkheid

Bij externe bestuurdersaansprakelijkheid is de bestuurder niet aansprakelijk jegens de rechtspersoon zelf, maar tegenover derden. Bij externe bestuurdersaansprakelijkheid wordt de aansprakelijkheid doorbroken. De juridische muur van de rechtspersoon wordt als het ware omvergeduwd. De rechtspersoon vormt niet langer een schild voor de natuurlijke personen die bestuurder zijn.

Externe bestuurdersaansprakelijkheid van een bestuurder is mogelijk in faillissement van de rechtspersoon en daarbuiten. De gronden hiervoor zijn onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:138 BW en artikel 2:248 BW (in faillissement) en onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW (buiten faillissement). 

3.1. Externe bestuurdersaansprakelijkheid binnen faillissement

Externe bestuurdersaansprakelijkheid binnen faillissement is van toepassing op de N.V. en de B.V. Deze aansprakelijkheid vloeit voort uit artikel 2:138 BW (voor de N.V.) en artikel 2:248 BW (voor de B.V.). Deze artikelen zijn van toepassing wanneer een vennootschap failliet is gegaan en schuldeisers blijven zitten met een onbetaalde vordering.

Normaal gesproken zouden zij de rechtspersoon daarvoor aan kunnen spreken, maar vanwege het faillissement is dit niet meer mogelijk. In principe is dit een risico dat schuldeisers lopen wanneer zij andere bedrijven krediet geven. Dit is anders wanneer het faillissement is veroorzaakt door mismanagement en fouten van het bestuur. Bij faillietverklaring wordt er altijd een curator benoemd.

De curator vertegenwoordigt na een faillissement alle schuldeisers. Eén van de taken van de curator is dat hij moet onderzoeken of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. In dat geval kan hij de schulden op grond van artikel 2:138 BW of artikel 2:248 BW op de bestuurders van de vennootschap verhalen. Wanneer er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur door de bestuurders, kan namelijk externe bestuurdersaansprakelijkheid ontstaan.

3.1.1. Kennelijk onbehoorlijk bestuur

Externe aansprakelijkheid kan op grond van artikel 2:138 BW en artikel 2:248 BW aangenomen worden wanneer het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft uitgevoerd en het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. In dat geval is elke bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden.

Het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur speelt hierbij een belangrijke rol. De bewijslast van deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling ligt op de curator. De curator moet aannemelijk maken dat een redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden niet zo gehandeld zou hebben.6 De volgende handelingen leveren in beginsel kennelijk onbehoorlijk bestuur op:

  • medewerking verlenen aan paulianeuze transacties;
  • onrechtmatig vermogen aan de rechtspersoon onttrekken;
  • dividenduitkeringen doen in strijd met de statuten of die gelet op de toestand van de vennootschap onverantwoord zijn;
  • het aangaan van transacties ten behoeve van cliënten, terwijl daarvoor niet of onvoldoende zekerheid van cliënten is verlangd en gekregen;
  • het aangaan van verplichtingen terwijl redelijkerwijs bekend was dat de vennootschap de verplichtingen niet kon nakomen.

In al deze gevallen worden de schuldeisers benadeeld door de verrichte handelingen. De rode draad die door deze jurisprudentie loopt, is dat misbruik door bestuurders tegengegaan moet worden.

3.1.2. Bewijsvermoedens

Verder heeft de wetgever de curator in artikel 2:138 lid 2 BW en artikel 2:248 lid 2 BW ook enkele handvatten gegeven om kennelijk onbehoorlijk bestuur aan te tonen. Dit zijn de zogenaamde bewijsvermoedens. Op grond van artikel 2:10 BW moet het bestuur een behoorlijke administratie bijhouden en op grond van artikel 2:394 BW moet het bestuur ook een jaarrekening deponeren. Wanneer het bestuur zich niet aan deze wettelijke verplichtingen houdt, dan ontstaat er een bewijsvermoeden.

Hierbij wordt vermoed dat onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van de vennootschap is geweest. Hiermee komt het bewijsrisico bij de bestuurder te liggen. De Hoge Raad heeft aangegeven hoe bestuurders de bewijsvermoedens kunnen weerleggen. Hiervoor is het voldoende dat een bestuurder aannemelijk maakt dat het faillissement niet te wijten is aan een onbehoorlijke taakvervulling, maar dat andere feiten en omstandigheden de oorzaak zijn geweest. Hier worden echter wel hoge eisen aan gesteld.

Onbehoorlijk bestuur kan bestaan uit een doen of een nalaten. Een bestuurder kan dus verweten worden dat hij heeft nagelaten het faillissement te voorkomen. Dit is ook het geval indien de oorzaak van het faillissement van buitenaf kwam. In dat geval zal de bestuurder opnieuw feiten en omstandigheden aan moeten geven waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.

[3] De kans van slagen van de verweren van de bestuurder zal ook hier weer afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. Een vordering van de curator wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling kan op grond van artikel 2:138 lid 6 BW en artikel 2:248 lid 6 BW bovendien slechts ingesteld worden in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement. 

3.1.3. Hoofdelijke externe aansprakelijkheid en disculpatie 

Op grond van artikel 2:138 lid 1 BW en artikel 2:248 lid 1 BW is elke bestuurder bij kennelijk onbehoorlijk bestuur hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap. Er bestaat voor bestuurders echter een mogelijkheid om te ontsnappen aan deze hoofdelijke aansprakelijkheid. Net als bij de interne aansprakelijkheid uit artikel 2:9 BW, kunnen bestuurders zich ook bij externe aansprakelijkheid binnen faillissement disculperen. Op grond van artikel 2:138 lid 3 BW en artikel 2:248 lid 3 BW is een bestuurder niet aansprakelijk, indien hij bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is. Ook mag hij niet nalatig geweest zijn in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.

3.1.4. Bewijslast bij disculpatie

De bestuurder draagt de bewijslast van de disculpatie. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad. In deze zaak oordeelde het hof dat de oorzaak van het faillissement van een vennootschap in de hoge managementvergoedingen lag. Deze vergoedingen bestonden al op het moment dat de bestuurder met haar werkzaamheden begon. Naar oordeel van het hof, had de curator aannemelijk moeten maken dat de bestuurder verwijtbaar zodanige steken had laten vallen dat de vennootschap failliet is gegaan.

De Hoge Raad volgt deze redenatie echter niet. Uit artikel 2:248 lid 3 BW blijkt dat de bestuurder moet bewijzen dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan hem te wijten is. Het was dus niet aan de curator om aannemelijk te maken dat dit wel het geval was.8 De bewijslast bij disculpatie binnen faillissement ligt dus duidelijk bij de aangesproken bestuurder.

3.2. Externe aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad

Naast de interne bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW en de externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:138 BW en artikel 2:248 BW, kunnen bestuurders ook aansprakelijk gesteld worden op grond van onrechtmatige daad. Bovengenoemde artikelen bieden een specifieke grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid.

Artikel 6:162 BW geeft een algemene grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid, namelijk de onrechtmatige daad. Externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur kan alleen door de curator ingeroepen worden. Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad kan ook door een individuele schuldeiser ingeroepen worden. De Hoge Raad onderscheidt twee vormen van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad.

3.2.1. Beklamelnorm

Allereerst kan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad aangenomen worden op grond van de zogenaamde Beklamelnorm. In dit geval is een bestuurder namens de vennootschap een overeenkomst aangegaan met een derde, terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De bestuurder wist of behoorde dus te weten dat de vennootschap geen verhaal zou bieden met betrekking tot de overeenkomst.9 Om deze reden kan de onrechtmatige daad aangenomen worden.

3.2.2. Frustratie van verhaal

De tweede maatstaf houdt in dat bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen kan worden indien een bestuurder zelf heeft veroorzaakt dat de vennootschap de schuldeisers niet betaalt en tevens geen verhaal biedt. Dit is kortweg frustratie van verhaal. De vennootschap komt hierbij door het gedrag van de bestuurder haar betalingsverplichting niet na.

Het handelen of nalaten van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser is hierbij zo onzorgvuldig, dat de bestuurder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.10 In dit geval ligt de bewijslast bij de schuldeiser; hij moet aantonen dat de bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat zijn handelen tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen niet na kon komen. Vanwege deze zware bewijslast, zal een beroep op deze norm niet snel slagen.

4. Aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder

In Nederland kan zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon bestuurder van een rechtspersoon zijn. Dit brengt echter niet met zich mee dat bestuurdersaansprakelijkheid van natuurlijke personen zomaar omzeild kan worden door een rechtspersoon bestuurder te maken. Dit blijkt uit artikel 2:11 BW. Er wordt onderscheid gemaakt tussen rechtspersoon-bestuurders en natuurlijke bestuurders. Wanneer een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk gesteld kan worden, rust deze aansprakelijkheid ook op de natuurlijke bestuurders van deze rechtspersoon-bestuurder.

Het gaat hierbij om de personen die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid bestuurders van de rechtspersoon-bestuurder waren. Op grond van artikel 2:11 BW is het bestaan van aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder een voorwaarde voor het aannemen van aansprakelijkheid van de bestuurders van de rechtspersoon-bestuurder. Pas wanneer de rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is, rust deze aansprakelijkheid ook op de natuurlijke bestuurders van de rechtspersoon-bestuurder.

4.1. Reikwijdte van artikel 2:11 BW

Artikel 2:11 BW is zonder meer van toepassing in gevallen dat bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen kan worden op grond van artikel 2:9 BW, artikel 2:138 BW en artikel 2:248 BW. Zoals al eerder besproken, zijn dit specifieke aansprakelijkheidsgrondslagen. Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW is een algemene grondslag voor aansprakelijkheid. Er ontstond discussie omtrent de vraag of artikel 2:11 ook toepasbaar is bij bestuurdersaansprakelijkheid die voortvloeit uit onrechtmatige daad.

De Hoge Raad heeft in een recent arrest bepaald dat dit wel het geval is en verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis. Artikel 2:11 BW heeft als doel om te voorkomen dat een natuurlijk persoon zich achter een rechtspersoon-bestuurder verschuilt om aansprakelijkheid te voorkomen. Hier volgt dan ook uit dat artikel 2:11 BW van toepassing is op alle gevallen waarin een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet.

Dus ook in het geval van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. In dergelijke gevallen geldt ook niet de aanvullende eis dat de natuurlijke bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is voldoende grondslag voor aansprakelijkheid van de natuurlijke bestuurder.

Aansprakelijkheid kan echter wel afgewend worden indien de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder stelt, en zo nodig bewijst, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.11 In feite kan een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder zich dan disculperen voor aansprakelijkheid. Uit dit arrest blijkt dus dat bestuurdersaansprakelijkheid voor natuurlijke bestuurders van rechtspersoon-bestuurders aangenomen kan worden bij alle uit de wet voortvloeiende vormen van bestuurdersaansprakelijkheid. 

5. Décharge van het bestuur

Bestuurdersaansprakelijkheid kan afgewend worden doordat aan de bestuurders décharge wordt verleend. Décharge houdt in dat het beleid dat een bestuurder tot op het moment van décharge heeft gevoerd, door de vennootschap wordt goedgekeurd. Er is dus sprake van een ontheffing van aansprakelijkheid van de bestuurders. Décharge is geen wettelijk begrip, maar is wel in bijna alle statuten van rechtspersonen terug te vinden. Décharge wordt binnen vennootschappen verleend door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.

Bij verenigingen wordt décharge verleend door de Algemene Ledenvergadering. Het gaat hierbij om een intern ontslag van aansprakelijkheid. Décharge heeft dan ook alleen betrekking op de interne aansprakelijkheid van bestuurders. Derden kunnen de bestuurder nog steeds aansprakelijk stellen op basis van de eerdergenoemde gronden. Dit blijkt ook uit artikel 2:138 lid 6 BW en artikel 2:248 lid 6 BW, waarin staat dat een eventuele aan de bestuurder verleende kwijting (décharge) het instellen van een vordering niet in de weg staat.

5.1. Décharge biedt geen garantie

Daarnaast ziet de décharge enkel toe op feiten en omstandigheden die op het moment van déchargeverlening bekend waren bij de aandeelhouders.12 Het gaat hierbij om zaken die kenbaar zijn uit de jaarstukken of die expliciet aan de vergadering van aandeelhouders zijn medegedeeld. Voor onbekende feiten blijft de bestuursaansprakelijkheid gewoon bestaan. Wanneer achteraf dus nog onbekende feiten aan het licht komen, dan is daarvoor geen décharge verleend aan de bestuurder.

Décharge moet bovendien als apart agendapunt tijdens de algemene vergadering opgevoerd worden en moet expliciet verleend worden. Dit blijkt uit artikel 2:49 lid 3 BW, artikel 2:101 lid 3 BW en artikel 2:211 lid 3 BW. Décharge is dus niet honderd procent veilig en biedt geen garantie; décharge wendt externe bestuurdersaansprakelijkheid niet af en wordt bovendien alleen verleend voor feiten die bekend waren aan het orgaan dat décharge verleend heeft.

6. Conclusie

Ondernemen kan een uitdagende bezigheid zijn, maar komt helaas niet zonder risico’s. Veel ondernemers denken dat zij met het oprichten van een rechtspersoon privéaansprakelijkheid uit kunnen sluiten. Deze ondernemers komen echter bedrogen uit; onder bepaalde omstandigheden kan bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen worden. Hierbij kan een bestuurder zowel intern, door de rechtspersoon, als extern, door een derde, aansprakelijk gesteld worden. Dit kan verregaande gevolgen hebben; een bestuurder is dan namelijk met zijn privévermogen aansprakelijk voor schulden van de rechtspersoon.

Het voeren van onbehoorlijk bestuur is een belangrijke maatstaf om te bepalen of bestuurdersaansprakelijkheid al dan niet aangenomen kan worden. Hierbij moet de bestuurder een ernstig verwijt gemaakt kunnen worden. Er bestaan echter mogelijkheden voor bestuurders om aansprakelijkheid af te wenden, doordat décharge verleend is of doordat zij zich kunnen disculperen. Hier worden door de rechter echter strenge eisen aan gesteld en bovendien ligt de bewijslast op de bestuurder.

Ook is het niet mogelijk om bestuurdersaansprakelijkheid te ontlopen door een rechtspersoon bestuurder te maken. Ondernemen kan dus een uitdagende en lucratieve bezigheid zijn, maar de risico’s met betrekking tot aansprakelijkheid moeten niet onderschat worden. Wanneer bestuurdersaansprakelijk aangenomen wordt, heeft dit grote gevolgen voor het persoonlijke leven van desbetreffende bestuurder. Bestuurders van rechtspersonen doen er dan ook verstandig aan om mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid te voorkomen door zich aan de wettelijke verplichtingen te houden en op een open en weloverwogen manier bestuur over de rechtspersoon te voeren.

__________________________________

[1] Hoewel er ook nog andere organen kunnen zijn die de rechtspersoon vertegenwoordigen, zoals de aandeelhoudersvergaring, een Raad van Commissarissen of een Ondernemingsraad.

[2] ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven).

3 ECLI:NL:HR:2002:AE7011 (Berghuizer Papierfabriek).

4 ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3225.

5 ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6929.

6 ECLI:NL:HR:2001:AB2053 (Panmo).

[3] ECLI:NL:HR:2007:BA6773 (Blue Tomato).

8 ECLI:NL:HR:2015:522 (Glascentrale Beheer B.V.).

9 ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel).

10 ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).

11 ECLI:NL:HR:2017:275.

12 ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven); ECLI:NL:HR:2010:BM2332.

Bestuurders Kan Geen Persoonlijk Ernstig Verwijt | L & M
Blog, Ondernemingsrecht

Bestuurders kan geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt; geen bestuurdersaansprakelijkheid

Bestuurdersaansprakelijkheid: Wanneer is er persoonlijk verwijt?

Dit is een samenvatting van de uitspraak van 31 januari 2018 van de Rechtbank Noord-Holland.

Eiser heeft uit hoofde van een vonnis een vordering op PNO Global Coins B.V. (PNO). PNO heeft echter geen baten om deze vordering te betalen. Eiser stelt vervolgens de bestuurders van PNO aansprakelijk uit hoofde van hun functie en vordert de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van de vordering. Eiser beroept zich hierbij op externe aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW en artikel 2:11 BW.

Samenvatting van de feiten

Eiser is een projectgewijze samenwerking aangegaan met PNO Global Coins B.V. (PNO), waarbij eiser als opdrachtnemer diensten zou verrichten voor PNO als opdrachtgever. Tijdens het uitvoeren van twee projecten zijn echter problemen ontstaan. Als gevolg hiervan, heeft de rechtbank Noord-Nederland PNO op 23 november 2016 veroordeeld tot betaling aan eiser van een bedrag van 88.405,85.

Na incassering van een deel van het bedrag, resteert er nog een door PNO aan eiser te betalen bedrag van €45.914,75. Eiser heeft vervolgens de bestuurders van PNO (gedaagden) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat PNO aan het vonnis geen volledige uitvoering geeft.

In deze zaak vordert eiser de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van €47.299,85. Eiser stelt gedaagden aansprakelijk uit hoofde van hun functie als bestuurder van PNO. Eiser beroept zich op externe aansprakelijkheid en baseert haar vordering op artikel 6:162 BW en 2:11 BW.

Samenvatting van de rechtsoverwegingen

Volgens eiser treft gedaagden ieder persoonlijk een ernstig verwijt. Gedaagden hebben willens en wetens bewerkstelligd dat PNO niet (meer) kon voldoen aan haar betalingsverplichting jegens eiser, door al het geld van PNO uit te geven en geen nieuwe opdrachten binnen te halen.

Eiser voert hiertoe aan dat de projecten een winst gegenereerd hebben die in lijn was met de prognose en derhalve niet onverwacht was. PNO wist ook dat zij 70% van de ontvangen gelden af moest staan aan eiser. De boekhouding van PNO was overzichtelijk, dus gedaagden hadden kunnen zien aankomend dat PNO niet aan een eventueel veroordelend vonnis zou kunnen voldoen. Eiser heeft hen hiervoor zelfs gewaarschuwd.

Toch hebben gedaagden zichzelf regelmatig een management fee laten uitkeren en hebben zij nagelaten een BTW-claim te verzilveren die haar in staat had gesteld een groot bedrag aan eiser te voldoen. Als bestuurders van PNO zijn zij dan ook aansprakelijk voor alle schade die eiser heeft geleden. Gedaagden voeren aan dat PNO wel degelijk gepoogd heeft andere opdrachten binnen te halen en acquisitie-activiteiten heeft verricht.

Hiervoor heeft PNO noodzakelijke kosten moeten maken. De te verwachten winstmarge voor 2015 en 2016 was bovendien positief. Anders dan eiser stelt, hebben gedaagden geen management fee, arbeidsbeloning of vergoeding van PNO ontvangen. Daarnaast hadden gedaagden ook geen negatieve uitkomst van het vonnis verwacht. Gedaagden stellen dat PNO reeds in september 2015 geen middelen meer had om verdere betalingen aan eiser te doen.

Eiser heeft verschillende omstandigheden aangevoerd om aan te geven dat gedaagden persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Gedaagden hebben echter aannemelijk gemaakt dat PNO na 30 september 2015 over nagenoeg geen baten meer beschikte en daardoor niet in staat is geweest om de vordering van eiser te betalen. Eiser heeft bovendien niet aangetoond dat PNO na deze datum nog baten heeft ontvangen waarmee haar vordering had kunnen worden voldaan.

Volgens de rechtbank moet aangenomen worden dat gedaagden in ieder geval na 30 september 2015 geen management fees of andere vergoedingen van PNO hebben ontvangen en dat zij hun acquisitie-werkzaamheden na die datum voornamelijk uit eigen vermogen hebben betaald.

Uit overlegde stukken van de rechtbank kan bovendien afgeleid worden dat de bodemprocedure voor PNO op voorhand niet geheel kansloos was. De rechtbank is derhalve van mening dat niet is gebleken van een deugdelijke grond om gedaagden wegens een hen te maken ernstig verwijt aansprakelijk te houden voor het niet volledig kunnen innen van de bedragen die eiser bij vonnis zijn toegekend.

Deze samenvatting is gemaakt in het kader van auteurswerk voor Kluwer Smartnewz.

Contact

Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze samenvatting, voelt u zich dan vrij om contact op te nemen met mr. Ruby van Kersbergen, advocaat bij Law & More via [email protected] of mr. Tom Meevis, advocaat bij Law & More via [email protected], of bel ons op +31 (0)40-3690680.

 

 

Aanbiedingsplicht Van Aandelen: Continuïteit Van De | L&M
Blog, Ondernemingsrecht

Aanbiedingsplicht van aandelen : continuïteit van de onderneming is niet in gevaar, dus geen spoedeisend belang

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 juni 2018. 

(A)B.V., (B)B.V. en (X)B.V. zijn aandeelhouders van (C)B.V. Zij hebben een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waaruit een aanbiedingsplicht voortvloeit. Nadat (X)B.V. is ontslagen als statutair bestuurder, is (X)B.V. een procedure gestart waarin gevorderd werd dat (A)B.V. en (B)B.V. de aandelen in (C)B.V. moesten kopen. Uit onderzoek is echter gebleken dat de aandelen van (X)B.V. een negatieve waarde hebben. (A)B.V. en (B).B.V. vorderen vervolgens in kort geding dat (X)B.V. de aandelen aan hen aanbiedt voor de prijs van €1,-.

Samenvatting van de feiten

(C)B.V. is enig aandeelhouder van een aantal werkmaatschappijen, aangeduid als het A-concern. Nadat er met het oog op opvolging verschillende malen aandelen zijn overgedragen, houden (A)B.V., (B).B.V. en (X)B.V. op het moment ieder ongeveer 33% van de aandelen in (C)B.V. Tussen hen is een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waaruit onder meer een aanbiedingsplicht van de aandelen van (C)B.V. aan de overige aandeelhouders voortvloeit.

Het bestuur van (C)B.V. bestaat op dit moment uit A, (B)B.V. en (X)B.V. Uiteindelijk is (X)B.V. ontslagen als statutair bestuurder van (C)B.V. (X)B.V. is vervolgens een procedure bij de rechtbank gestart waarin onder andere gevorderd is dat (A)B.V. en (B)B.V. de aandelen in (C)B.V. over moeten nemen tegen een nader te bepalen prijs. Deze vordering is echter afgewezen. Bovendien heeft de accountant van (C)B.V. bepaald dat de waarde van de door (X)B.V. gehouden aandelen negatief is, terwijl (X)B.V. deze aandelen verkregen heeft tegen een bedrag van €1.585.000,-. (X)B.V. heeft vervolgens hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld.

Samenvatting van de rechtsoverwegingen

(A)B.V. en (B)B.V. stellen zich als eiser in dit kort geding op het standpunt dat (X)B.V. als gedaagde verplicht is de door haar gehouden aandelen in (C)B.V. aan hen aan te bieden op grond van de aandeelhoudersovereenkomst, dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Gedaagde moet hiertoe in kort geding worden gedwongen, aangezien de huidige situatie de bedrijfsvoering van (C)B.V. belemmert.

Toewijzing van deze vorderingen betekent dat gedaagde haar aandelen kwijtraakt tegen een prijs van €1,- dan wel een door een accountant vast te stellen prijs. Gezien het ingrijpende karakter van deze vorderingen, dient bij de beoordeling daarvan grote terughoudendheid betracht te worden en komen deze enkel voor toewijzing in aanmerking indien de omstandigheden van het geval een direct ingrijpen vereisen teneinde het voortbestaan van de vennootschap te waarborgen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet een dergelijke uitzonderlijke situatie zich hier niet voor. Dat de continuïteit van (C)B.V. dan wel haar bedrijfsvoering is lamgelegd, is niet aannemelijk geworden. Voor zover gedaagde als aandeelhouder afwijkend stemgedrag zou vertonen, heeft eiser een meerderheidsbelang, zodat besluitvorming binnen de AvA plaats kan vinden. Dat het aanblijven van gedaagde als ongewenst en lastig wordt ervaren doet hier niet aan af. Aangezien er geen sprake is van een spoedeisend belang, moet de bodemrechter zich over de vorderingen van eiser uitspreken.

Gedaagde vordert in reconventie afschriften van (financiële) stukken van (C)B.V. Zij heeft deze stukken nodig om in de thans aanhangige appelzaak een deugdelijke waardering van haar aandelen in (C)B.V. te laten uitvoeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter niet aannemelijk geworden dat gedaagde hierbij een spoedeisend belang heeft. Gedaagde heeft reeds om bijeenroeping van een AvA gevraagd, waarin zij in feite om dezelfde stukken vraagt.

Hierbij heeft zij een bepaalde termijn gesteld. De termijn was tijdens de mondelinge behandeling echter nog niet verstreken. Bovendien ligt de vordering tot waardering van de aandelen door de rechter thans ter beoordeling voor in hoger beroep. Daarmee is het dus niet aan gedaagde om al in haar memorie van grieven de waarde van de aandelen aan te tonen. Bij die stand van zaken valt niet in te zien waarom gedaagde thans met spoed in het bezit zou moeten worden gesteld van de verlangde stukken. Ook de eis in reconventie van gedaagde strandt hiermee.

Deze samenvatting is gemaakt in het kader van auteurswerk voor Kluwer Smartnewz.

Contact

Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze samenvatting, voelt u zich dan vrij om contact op te nemen met mr. Ruby van Kersbergen, advocaat bij Law & More via [email protected] of mr. Tom Meevis, advocaat bij Law & More via [email protected], of bel ons op +31 40-3690680.

Verkoop Van Aandelen Waarop Beslag Rust Wordt Niet | L&M
Blog, Ondernemingsrecht

Verkoop van aandelen waarop beslag rust wordt niet gekwalificeerd als onttrekking aan het beslag

Hoe werkt verkoop van aandelen onder beslag?

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 juni 2018.

Nadat het bedrijf Yukos Oil failliet is verklaard, hebben eiseressen beslag gelegd op de aandelen van dit bedrijf. De curator heeft deze aandelen vervolgens verkocht aan gedaagde. Hierbij is expliciet aangegeven dat de verkoop van de aandelen geen onttrekking aan het beslag met zich meebrengt. Eiseressen bestrijden dit. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van onttrekking aan het beslag, aangezien het beslag na overdracht op de aandelen blijft rusten. 

Samenvatting van de feiten

In 2006 is de rechtspersoon naar Russisch recht Yukos Oil in staat van faillissement verklaard. Yukos Oil was enig aandeelhouder van Yukos Finance B.V. Vervolgens hebben verschillende schuldeisers, waaronder Financial Performance Holdings B.V., Stichting Administratiekantoor Yukos International en Yukos Capital Limited (eiseressen) conservatoir beslag doen leggen op de aandelen in Yukos Finance. Bij een Share Purchase Agreement heeft de aangewezen curator de aandelen Yukos Finance echter verkocht aan OOO Promneftstroy (gedaagde). In deze Share Purchase Agreement geven partijen expliciet aan dat de verkoop van aandelen geen onttrekking aan het opgelegde beslag met zich meebrengt. De Share Purchase Agreement bevat ook een ontbindende voorwaarde.

Deze is van toepassing wanneer volgens een bindende beslissing van een Nederlandse rechter de overdracht van de aandelen gezien moet worden als onttrekking van de aandelen aan het beslag. Eiseressen zijn van mening dat er wel degelijk sprake is van onttrekking van de aandelen aan het beslag en vorderen dat voor recht verklaard wordt dat de ontbindende voorwaarde vervuld is en dat gedaagde niet of niet langer eigenaar van de aandelen is.

Samenvatting van de rechtsoverwegingen

Volgens de rechter houdt de ontbindende voorwaarde uit de Share Purchase Agreement in dat hij die opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegde beslag onttrekt, wordt gestraft. Hierbij gaat het om onttrekking aan beslag in de zin van artikel 198 lid 1 Sr. Eiseressen betogen dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance een dergelijke onttrekking aan beslag behelst. Gedaagde bestrijdt dit. De Share Purchase Agreement en de bijbehorende leveringsakte leggen een verbinding tussen het burgerlijk recht en het strafrecht.

Uit het burgerlijk recht blijkt dat in beslag genomen aandelen niet ten nadele van de beslaglegger kunnen worden vervreemd (artikel 474e Rv). Een dergelijke vervreemding kan alleen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Bij de beoordeling of de curator en gedaagde hebben gehandeld met de opzet om de verhaalsmogelijkheden van de beslagleggers te beperken, is van belang dat zij de positie van de beslagleggers tegenover alle betrokkenen hebben geëerbiedigd door de beslagen in de koopakte en de leveringsakte uitdrukkelijk te vermelden en door de beslagleggers van de koop en overdracht op de hoogte te stellen. Hieruit kan onder deze omstandigheden geen opzet blijken om de verhaalsmogelijkheden van de beslagleggers te beperken.

Ook anderszins is niet gebleken van omstandigheden die onttrekking aan het beslag in de zin van artikel 198 lid 1 Sr op kunnen leveren. Het gaat dan om beperking van de omvang of werking van het gelegde beslag. Eiseressen stellen niet dat van dergelijke omstandigheden sprake is. De rechter stelt dat de aandelen zijn overgedragen met instandhouding van het gelegde beslag. Schuldeisers van gedaagde kunnen dan ook geen verhaal nemen op de aandelen in Yukos Finance, omdat daarop reeds beslag rust en op basis van artikel 474e Rv de vervreemding van aandelen niet ten nadele van beslagleggers werkt.

Een eventuele beslaglegging op de aandelen door schuldeisers van gedaagde geeft dus pas recht op verhaal nadat de schuldeisers van Yukos Oil voldaan zijn. Eiseressen hebben in dit verband dan ook niets te vrezen van een eventueel faillissement van gedaagde. De slotsom is dat eiseressen in het ongelijk gesteld worden, aangezien van een onttrekking aan de beslagen in de zin van artikel 198 lid 1 Sr geen sprake is. De ontbindende voorwaarde uit de Share Purchase Agreement is niet vervuld.

Deze samenvatting is gemaakt in het kader van auteurswerk voor Kluwer Smartnewz

Contact

Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze samenvatting, voelt u zich dan vrij om contact op te nemen met mr. Ruby van Kersbergen, advocaat bij Law & More via [email protected] of mr. Tom Meevis, advocaat bij Law & More via [email protected], of bel ons op +31 (0)40-3690680.

Bestuurdersaansprakelijkheid Uit Onrechtmatige Daad | L&M
Blog, Ondernemingsrecht

Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad; hof gaat onvoldoende op betalingsonwil van bestuurder in

Dit is een samenvatting van de conclusie van het Parket bij de Hoge Raad van 13 april 2018.

Eiser vordert voorwaardelijk dat verweerder als bestuurder van BPPM Holding B.V. veroordeeld wordt tot betaling van de vordering indien BPPM niet aan deze verplichting voldoet. Eiser baseert deze bestuurdersaansprakelijkheid van verweerder op onrechtmatige daad. Eiser stelt dat het hof miskend heeft dat de vordering omtrent de privé-aansprakelijkheid van verweerder op meerdere verwijten is gestoeld. Volgens de Procureur-Generaal is de vordering gebaseerd op betalingsonwil en een Beklamel-verwijt. Het hof zou echter onvoldoende op de betalingsonwil zijn ingegaan. 

Samenvatting van de feiten

Verweerder is bestuurder en enig aandeelhouder van BPPM Holding B.V. BPPM en Ruysheide B.V. houden ieder 50% van de aandelen van Nigiami B.V. Ruysheide heeft een aandeelhouderslening aan Nigiami verstrekt. Partijen hebben afspraken omtrent de afwikkeling van de samenwerking vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Nigiami gaat maandelijks een bedrag betalen als aflossing op de aandeelhouderslening. Ruysheide verkoopt de aandelen in het kapitaal van Nigiami aan BPPM en/of Nigiami voor een minimumbedrag van €175.000. Het restant van de aandeelhouderslening zal worden voldaan op de datum van de levering van de aandelen.

De koopovereenkomst betreffende de aandelen wordt aangegaan onder de voorwaarde van financierbaarheid van betaling van de koopprijs, welke financiering te verkrijgen moet zijn tegen marktconforme voorwaarden. Ruysheide is bereid naar vermogen een deel van betaling van de koopprijs te financieren middels een lening aan BPPM. De aanvraag tot financiering is echter afgewezen door de bank. Bovendien is de koopprijs van de aandelen van Nigiami bepaald op een bedrag van €154.025. Tussen Ruysheide en BPPM heeft vervolgens een kort geding plaatsgevonden, waarin Ruysheide heeft gevorderd dat de koopsom van de aandelen volledig door Ruysheide zou worden gefinancierd. Deze vordering is afgewezen.

Samenvatting van de rechtsoverwegingen

Uiteindelijk is de zaak voor het hof gekomen. Ruysheide heeft als eiser gevorderd dat BPPM veroordeeld wordt tot afname van de aandelen voor de koopprijs van €175.000 en tot aflossing van de aandeelhouderslening. Voorwaardelijk vordert Ruysheide om, indien BPPM niet voldoet aan deze veroordeling, verweerder te veroordeling tot betaling van bovengenoemde bedragen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid gebaseerd op onrechtmatige daad.

Het hof heeft BPPM veroordeelt tot overname van de aandelen voor de genoemde koopprijs en het overige gevorderde afgewezen. De reden hiervoor is dat onvoldoende is aangetoond dat verweerder doelbewust de verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst heeft willen frustreren. Verder ontbreken een concrete onderbouwing voor het Beklamel-verwijt dat verweerder ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wist dat bancaire financiering niet mogelijk was en om aan te nemen dat verweerder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ruysheide heeft cassatie ingesteld tegen de afwijzing van de voorwaardelijke vordering.

Ruysheide stelt dat onderbouwd is dat verweerder zich persoonlijk tegen nakoming van de vaststellingsovereenkomst verzette, betaling aan Ruysheide door Nigiami en BPPM moedwillig frustreerde, verplichtingen aanging waarvan hij wist dat BPPM die niet na zou kunnen komen en heeft geweigerd ervoor zorg te dragen dat BPPM van voor nakoming voldoende financiële middelen werd voorzien. Het hof zou hebben miskend dat de vordering ter zake van de privé-aansprakelijkheid van Ruysheide gestoeld is op diverse verwijten; er zou sprake zijn van betalingsonwil en van een Beklamel-verwijt.

Volgens de Procureur-Generaal heeft Ruysheide in de kern aangevoerd dat verweerder nakoming van de vaststellingsovereenkomst doelbewust heeft gefrustreerd en zijn hiervoor verschillende stellingen aangevoerd. In het eindarrest van het hof zou echter onvoldoende op deze stellingen ingegaan zijn; het hof is voorbijgegaan aan de kern van hetgeen Ruysheide heeft aangevoerd met betrekking tot de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van verweerder uit betalingsonwil. Deze grief treft volgens de Procureur-Generaal dus doel.

Verder klaagt Ruysheide dat het hof ongemotiveerd bewijsaanbod van Ruysheide heeft gepasseerd, terwijl Ruysheide op meerde plaatsen in de memorie van grieven bewijs heeft aangeboden van bovenvermelde stellingen. De procureur-generaal is van mening dat deze klacht slaagt, aangezien Ruysheide inderdaad meerdere vindplaatsen van bewijs in de memorie van grieven heeft aangegeven. De overige aangevoerde klachten falen. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest en tot verwijzing.

Deze samenvatting is gemaakt in het kader van auteurswerk voor Kluwer Smartnewz.

Contact

Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze samenvatting, voelt u zich dan vrij om contact op te nemen met mr. Ruby van Kersbergen, advocaat bij Law & More via [email protected] of mr. Tom Meevis, advocaat bij Law & More via [email protected], of bel ons op +31 (0)40-3690680.

Verstoorde Shareholder Conflicts: What To Do Next | L & M
Blog, Ondernemingsrecht

Verstoorde relatie tussen aandeelhouders is een gegronde reden om onderzoek naar de vennootschap te bevelen

Fixing a Verstoorde Relationship in Your Company

Dit is een samenvatting van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 januari 2018.

A en B zijn bestuurders en aandeelhouders van de vennootschap Circom. Nadat er geschillen tussen beide partijen ontstonden, heeft A B uitgeschreven als bestuurder. B heeft vervolgens informatie van A opgevraagd, maar niet gekregen. Uiteindelijk heeft B de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek naar het beleid van Circom te bevelen. De Ondernemingskamer oordeelt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken te twijfelen en keurt het verzoek goed.

Samenvatting van de feiten

A en B hebben samen de vennootschap Circom B.V. opgericht. A en B zijn beide bestuurder van Circom en houden elk 50% van de aandelen. Zij hebben vervolgens besloten om Circom samen te voegen met Nedportal B.V. Tijdens een managementoverleg tussen A en B is besloten dat het belang van B in Circom verminderd zou worden tot 10% van de aandelen. Voor dit besluit zijn concept akten opgesteld, maar deze akten zijn niet gepasseerd. A heeft B vervolgens uit het handelsregister doen uitschrijven als bestuurder van Circom.

B heeft A hierna onder andere verzocht om toegang tot de bankrekeningen en boekhouding van Circom en om betaling van de achterstallige managementfee, om zo B in staat te stellen haar statutaire rechten en verplichtingen uit te oefenen. Uiteindelijk zijn de cijfers over 2016 niet goedgekeurd in de algemene aandeelhoudersvergadering van Circom, vanwege verdeeldheid van de aandeelhouders.

B heeft de Ondernemingskamer vervolgens op grond van het recht van enquête uit artikel 2:345 e.v. BW verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid van Circom, A te schorsen als bestuurder en de aandelen van A in Circom ter beheer over te dragen aan een beheerder.

Samenvatting van de rechtsoverwegingen

B stelt dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid van Circom en dat er onmiddellijke voorzieningen getroffen dienen te worden. Volgens B is er sprake van een definitieve samensmelting van Circom en Nedportal. Deze samenwerking heeft ook gestalte gekregen op financieel, juridisch en organisatorisch vlak. A handelt echter in strijd met het plan van aanpak en tracht B buiten spel te zetten door B uit te schrijven als bestuurder en geen inzage te verschaffen in de gang van zaken en administratie van Circom.

Besluitvorming in de algemene vergadering is niet mogelijk vanwege de 50/50-verhouding van aandeelhouders. Volgens B heeft A feitelijk alle macht binnen Circom naar zich toe getrokken. A brengt als verweer naar voren dat partijen een poging tot samenwerking hebben gedaan, maar dat deze samenwerking nooit tot stand gekomen is.

Enkel A heeft liquide middelen in Circom geïnvesteerd en vanwege de tegenvallende inbreng van B is besloten het aandeel van B in Circom terug te brengen naar 10%. Tevens zou de wens van B om af te treden als bestuurder besproken zijn. Er zouden bovendien verschillende pogingen gedaan zijn om de relatie op ordentelijke wijze af te wikkelen. De Ondernemingskamer is van oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Circom. Er is sprake van een verstoorde relatie tussen de bestuurders/aandeelhouders van Circom. A en B hebben geen duidelijke afspraken gemaakt omtrent de invulling van hun bestuurstaken.

De administratie van Circom is niet inzichtelijk, de gang van zaken rond de uitschrijving van B als bestuurder roept vragen op en B heeft de gevraagde informatie niet ontvangen. Bovendien heeft Circom haar ondernemingsactiviteiten gestaakt, wat het gevolg is van eenzijdig handelen van A. De Ondernemingskamer stelt echter wel dat beide partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de twijfel rondom de gang van zaken van Circom. B heeft namelijk niet aangedrongen op een openingsbalans en te laat verzocht om financieel inzicht. De Ondernemingskamer gelast een onderzoek vanaf de datum van oprichting van Circom. Het treffen van onmiddellijke voorzieningen wordt afgewezen.

Deze samenvatting is gemaakt in het kader van auteurswerk voor Kluwer Smartnewz.

Contact

Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze samenvatting, voelt u zich dan vrij om contact op te nemen met mr. Ruby van Kersbergen, advocaat bij Law & More via [email protected] of mr. Tom Meevis, advocaat bij Law & More via [email protected], of bel ons op +31 (0)40-3690680.

Wilt u graag meer weten over dit rechtsgebied? Bekijk dan: ondernemingsrecht, bedrijfsjurist.

1 2
Privacy Settings
We use cookies to enhance your experience while using our website. If you are using our Services via a browser you can restrict, block or remove cookies through your web browser settings. We also use content and scripts from third parties that may use tracking technologies. You can selectively provide your consent below to allow such third party embeds. For complete information about the cookies we use, data we collect and how we process them, please check our Privacy Policy
Youtube
Consent to display content from - Youtube
Vimeo
Consent to display content from - Vimeo
Google Maps
Consent to display content from - Google
Spotify
Consent to display content from - Spotify
Sound Cloud
Consent to display content from - Sound

facebook lawandmore.nl   instagram lawandmore.nl   linkedin lawandmore.nl   twitter lawandmore.nl